Poëzie les 3

Poëzie les 3
Stijlfiguren 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Poëzie les 3
Stijlfiguren 

Slide 1 - Slide

Stijlfiguren
Stijlfiguur = tekst(onderdeel) mooier maken door iets op een bijzondere manier te zeggen

Herhaling = woorden/zinnen worden herhaald om de woorden/zinnen extra nadruk te geven
Tautologie = vorm van herhaling door iets dubbel te zeggen, met twee verschillende woorden die hetzelfde betekenen
Je mag me nooit ofte nimmer alleen laten!
Pleonasme = vorm van herhaling door in een extra woord nog eens te zeggen wat al in het woord besloten ligt.
Het licht weerkaatst op de witte sneeuw.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Parallellisme 
Zinnen worden op dezelfde manier opgebouwd, vaak wordt dan ook van herhaling van woorden gebruiktgemaakt.

Slide 4 - Slide

Inversie
De gebruikelijke volgorde van de zinsdelen in de hoofdzin wordt omgedraaid, waardoor het zinsdeel dat naar voren gehaald wordt, nadruk krijgt.

Slide 5 - Slide

Opsomming (enumeratio)
 Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd. Als de elementen van de opsomming steeds groter of sterker worden, heet de opsomming een climax. Als de elementen steeds kleiner of zwakker worden, heet de opsomming een anti-climax.

Slide 6 - Slide

Tegensteling (antithese)
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen.

Slide 7 - Slide

Stijlfiguren
Paradox = schijnbare tegenstelling: wat elkaar lijkt tegen te spreken, wordt toch met elkaar verbonden (kan spottend of komisch zijn)
De laatsten zullen de eersten zijn
Litotes = De dichter ontkent het tegenovergestelde van wat hij bedoelt (kan afzwakkend of spottend zijn)
Je hebt niet onaardig gespeeld
Eufemisme = een al te duidelijke omschrijving wordt vervangen door een verzachtende, meer verhullende omschrijving, die niet spottend bedoeld is. 
Creatief met de waarheid omgaan (liegen)

Slide 8 - Slide

Stijlfiguren
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is.
Ik sta al een uur op je te wachten
Understatement = het tegengestelde van overdrijving: iets wordt afgezwakt terwijl het in werkelijkheid veel erger of groter is (kan spottend, maar ook versterkend zijn)
Dat is best een leuk huisje
Woordspeling = de ambiguïteit (dubbelzinnigheid) van de taal wordt gebruikt om een grap te maken. Verschillende betekenissen spelen tegelijkertijd een rol.
Niet zo goed sporen (trein, niet goed bij je verstand)

Slide 9 - Slide

Stijlfiguren
Retorische vraag = vraag waarop de lezer geen antwoord hoeft te geven, maar waardoor hij wel aan het denken wordt gezet (mededeling in de vorm van een vraag)
Chiasme = kruisstelling: twee bij elkaar horende zinnen of zinsdelen zijn elkaars spiegelbeeld. 
Ironie = iets wordt beschreven op een licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier. 
Tegen een verlegen meisje: je kletst me weer de oren van het hoofd
Sarcasme = harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie. 
Kom je weer niet naar de training. Jouw inzet voor het team is weer geweldig. 

Slide 10 - Slide

Opdracht
Maak de poëzieopdracht op de Elo

Slide 11 - Slide