12.1 + 12.2 Overervingen

12.1 + 12.2 Overervingen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

12.1 + 12.2 Overervingen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Leerdoelen
- Het 'Biologische momentje' van de dag
- Herhaling vorige stof
- Nieuwe stof
- oefenen met kruisingsschema's op papier

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Na deze les kan je... 
  • Met de gegeven informatie zelf een kruisingsschema maken.
  • Aangeven wanneer het om een intermediaire fenotype gaat.
  • Een intermediair genotype noteren.
  • Een kruisingsschema maken die bij een intermediaire kruising behoord.
  • Het begrip monogeen benoemen en toepassen.
  • Uitleggen waarom er dragers kunnen ontstaan bij een recessieve overerving.
  • Uitleggen waarom er geen dragers kunnen ontstaan bij een dominante overerving.
  • Uitleggen hoe een dominantie of recessieve overerving werkt en dat toepassen vanuit een
      concept context benadering.


Slide 3 - Slide

Het 'Biologische momentje' van de dag...
Chimaera... Eén individu, 2 verschillende soorten DNA.
  • Voor het ontstaan van chimaerae binnen eenzelfde soort is geen duidelijke
     oorzaak aan te wijzen; mogelijk vindt er een toevallige versmelting tussen embryo's.
  • De cellen van verschillende herkomst vormen zeker geen gelijkmatig mengsel,
      maar eerder een lappendeken (bijv. Lever met het ene DNA nieren met het andere DNA).
  • Het is onbekend hoe die verdeling tot stand komt.
  • Er zijn ten minste drie gevallen bekend van chimerisme in mensen;
      Lydia Fairchild, Karen Keegan en Taylor Muhl.

Kat Venus:
  • De kat heeft twee verschillende vachten in één door een afwijking in het DNA. 
  • Door het samensmelten van twee embryo’s heeft Venus niet één,
      maar twee typen DNA door elkaar heen.




Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Herhaling stof vorige les:
a.d.h.v. 7 vragen

Slide 6 - Slide

1. Recessief betekent bij erfelijkheid...
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 7 - Quiz

2. Waar of niet waar.

De genen je een huidcel zijn gelijk aan de genen in je levercel.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

3. Een gen dat een ander gen onderdrukt, noem je...
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 9 - Quiz

4. Als een eigenschap recessief is....
A
Betekent dit dat de eigenschap alleen tot uiting komt als het homozygoot is.
B
Betekent dit dat de eigenschap alleen tot uiting komt als het heterozygoot is
C
Kan het zowel heterozygoot als homozygoot tot uiting komen alleen minder vaak.
D
Komt de eigenschap helemaal niet tot uiting.

Slide 10 - Quiz

5. Kijkend naar dit kruisingsschema, wat is dan de kans op homozygoot dominant?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 11 - Quiz

6. Kijk goed naar dit kruisingsschema. Wat is het genotype van de oudergeneratie (P)?
A
Aa, Aa
B
AA, Aa
C
AA, aa
D
AA,AA

Slide 12 - Quiz

7. Bij het maken van een kruisingsschema gebruiken we de
A
Stamcellen
B
Lichaamscellen
C
Geslachtscellen
D
Weefsels

Slide 13 - Quiz

Uitleg nieuwe stof 12.1
Overervingen

Slide 14 - Slide

12. 1 begrippen:
  • Gen: eigenschap bv, oogkleur
  • Allel: variant op die eigenschap
  • Genotype: de genen die je hebt, bv Bb, bb of BB
  • Fenotype: wat je ziet, bv bruin of blauwe ogen
  • Homozygoot: twee dezelfde genen, BB en bb
  • Heterozygoot: twee verschillende genen, Bb
  • Dominant: een dominant gen is de baas (overheersend) over een recessief gen en komt hierdoor altijd tot uiting in het fenotype.
  • Recessief: een recessief wordt door een dominant gen onderdrukt en komt alleen tot uiting als het homozygoot aanwezig is.

Slide 15 - Slide

Monohybride kruising:

Slide 16 - Slide

Vervolg 12.1 Intermediair fenotype
  • Wanneer er niet twee,
      maar drie fenotypen aanwezig zijn.
  • Beide allelen zijn even sterk.
  • Dus geen dominant en recessief.
  • Mengvorm ontstaat.
  • Genotypen (lettercombinatie)
      worden nu anders genoteerd,
      zie afbeelding.

Slide 17 - Slide

Intermediair fenotype

Slide 18 - Slide

Co-dominantie:
Laatste blok blz. 165 met co-dominantie hoef je niet te leren
(is bovenbouw stof)

Slide 19 - Slide

Start begin 12.2
Het zit allemaal in de familie....

Slide 20 - Slide

Albinisme is een mutatie van het pigment van een organismen. Zie je deze mutatie in het fenotype, genotype of beide?
A
Alleen genotype
B
Alleen fenotype
C
Genotype en Fenotype
D
Geen van beide

Slide 21 - Quiz

Albinisme wordt veroorzaakt door een recessief gen, het dominante gen geeft geen albinisme. Wanneer kunnen kinderen albinisme krijgen?
A
Als de ene ouder homozygoot domininant is en de andere homozygoot recessief.
B
Als de ene ouders homozygoot dominant is en de andere heterozygoot.
C
Als beide ouders heterozygoot zijn.

Slide 22 - Quiz

Albinisme wordt veroorzaakt door een recessief gen. Het dominante gen veroorzaakt geen albinisme. Wanneer kunnen kinderen albinisme krijgen?
A
P = AA + aa
B
P = AA + Aa
C
P = Aa + Aa
D
P = Aa + aa

Slide 23 - Quiz

12.2 Erfelijke aandoeningen
  • Vaak bepaald door meerdere genen.


  • Monogeen: aandoening bepaald
     door één gen (albinisme = geen pigment).

  • Drager: je hebt het allel wel, maar
     geen ziekteverschijnselen.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Melanisme:
Tegenovergestelde van Albinisme:
  • Bij melanisme wordt er teveel van het
     pigment melanine aangemaakt. 
  • Dit wordt veroorzaakt door een afwijking
      in je genen. 
  • Het pigment melanine zit bij mensen en 
     dieren in de huid, de ogen en in het haar.
  • Hoe meer melanine je hebt, hoe donkerder
     je huidskleur, ogen en haar zijn.

Slide 26 - Slide

Recessieve overerving: 
  • Ziekte overgedragen op recessieve allelen.
  • Ziek bij homozygoot recessief genotype (aa).
  • Anders drager.
  • Beide ouders moeten kleine letter doorgeven.


  • VB: Cystic fibrosis (taaislijmziekte)
     of PKU (stofwisselingsziekte). 

  • Eventueel erfelijkheidsvoorlichting om prenataal onderzoek zie blz. 170




Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Dominante overerving:
  • Ziekte overgedragen op dominant allel.
  • Ziek bij homozygoot dominant of heterozygoot genotype (AA of Aa).


  • Niet ziek bij homozygoot recessief (aa).


  • Grote kans op doorgeven (50%), vaak meerdere generaties ziek.


  • VB: Ziekte van Huntington (hersenaandoening)





Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Einde uitleg
Vragen?

Werken aan oefenopdrachten kruissingschema

Slide 32 - Slide