Over taal: nakijken 1 - 12

Nakijken opdr. 1 (blz. 173)
  • 1 Je moet laten zien/bewijzen dat de bewering niet juist is. 
  • 2 Je moet een uitleg geven, vertellen waarom het zo is of waarom iets gebeurde/ontstond. 
  • 3 Je moet de zin letterlijk opschrijven. 
  • 4 Je moet bedenken wat jouw mening over de stelling is. 
  • 5 Je moet losse woorden gebruiken, dus geen volledige zinnen schrijven. 
  • 6 Je moet volledige zinnen schrijven (met onderwerp en persoonsvorm). 
  • 7 Je moet kort, globaal (in grote lijnen) beschrijven wat het probleem is. 
  • 8 Je moet je antwoord duidelijk maken door meer uitleg of voorbeelden. 

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nakijken opdr. 1 (blz. 173)
  • 1 Je moet laten zien/bewijzen dat de bewering niet juist is. 
  • 2 Je moet een uitleg geven, vertellen waarom het zo is of waarom iets gebeurde/ontstond. 
  • 3 Je moet de zin letterlijk opschrijven. 
  • 4 Je moet bedenken wat jouw mening over de stelling is. 
  • 5 Je moet losse woorden gebruiken, dus geen volledige zinnen schrijven. 
  • 6 Je moet volledige zinnen schrijven (met onderwerp en persoonsvorm). 
  • 7 Je moet kort, globaal (in grote lijnen) beschrijven wat het probleem is. 
  • 8 Je moet je antwoord duidelijk maken door meer uitleg of voorbeelden. 

Slide 1 - Slide

Nakijken opdr. 2 (blz. 173)
  • 1 stelling 
  • 2 samenhang 
  • 3 eindoordeel 
  • 4 doel 
  • 5 redenen 
  • 6 reactie 
  • 7 mening 
  • 8 omschrijving 
  • 9 spreekt tegen 

Slide 2 - Slide

Nakijken opdr. 3 (blz. 174)
Reden = je hebt er zelf invloed op / je kunt zelf de beslissing nemen
Oorzaak = je hebt er zelf geen invloed op

Slide 3 - Slide

Nakijken opdr. 4 (blz. 174)
  • 1 Opmars = in opkomst, in aantal of belangrijkheid toenemen, er komen er snel meer van
  • 2 Tijdverdrijf = ontspanning
  • 3 Adagium =  zegswijze, spreuk
  • 4 Reçuutje = (schriftelijk) bewijs van ontvangst
  • 5 Bedompte = niet fris, muf
  • 6 Beurtbalkje = balkje dat jouw boodschappen scheidt van die van een andere klant

Slide 4 - Slide

Nakijken opdr. 5 (blz. 174/175)
  • 1 Potentieel = mogelijk
  • 2 Ongeoorloofd = niet toegestaan, verboden.
  • 3 Calamiteit = (grote) ramp
  • 4 Draaiboeken = een plan voor hoe je moet handelen als er een ramp gebeurt
  • 5 Imagoschade = schade aan je imago, aan de goede indruk die mensen van je hebben (schade aan de goede naam)

Slide 5 - Slide

Nakijken opdr. 6 (blz. 175)
  • 1 streekproducten =  producten uit een bepaalde streek / bepaald gebied
  • 2 krentenwegge = bepaald soort krentenbrood met veel krenten
  • 3 uitsluitend =  alleen maar
  • 4 kunstmatige =  niet-natuurlijk
  • 5 seizoensgebonden = gebonden aan / afhankelijk van het seizoen
  • 6 huidige = van nu
  • 7 nagenoeg =  bijna
  • 8 contente =  tevreden
  • 9 ijs en weder dienende =  als het weer meewerkt

Slide 6 - Slide

Nakijken opdr. 7 (blz. 176)
Bijvoorbeeld bij krentenwegge, uitsluitend, huidig, nagenoeg, ijs en weder dienende

Slide 7 - Slide

Nakijken opdr. 8 (blz. 176)
  • 1 gebuffeld = hard gewerkt. Trefwoord: buffelen.
  • 2 gekeuvel = gezellig gepraat. Trefwoord: keuvelen.
  • 3 onaangedaan = niet ontroerd. Trefwoord: aangedaan.
  • 4 verzwolg = slikte het gulzig in. Trefwoord: verzwelgen.
  • 5 pedanterik = verwaand persoon. Trefwoord: pedant.
  • 6 overreden = met argumenten overhalen. Trefwoord: overreden (= hele werkwoord).  

Slide 8 - Slide

Nakijken opdr. 9 (blz. 176)
  • 1 Eigen antwoord.
  • 2 Het woord ‘maar’ geeft een tegenstelling aan. Het moet dus iets zijn dat tegengesteld is aan ‘minder leuk vinden’. Appreciëren betekent dus: leuk vinden, waarderen, op prijs stellen. 

Slide 9 - Slide

Nakijken opdr. 10 (blz. 176)
Wereldsteden

Slide 10 - Slide

Nakijken opdr. 11 (blz. 177)
  • 1 wereldstad = reusachtig grote stad
  • 2 smeekbede = nederig verzoek
  • 3 eervol = eer opleverend, met veel eer
  • 4 stalen ros = fiets
  • 5 opbeurend = bemoedigend, blij makend

Slide 11 - Slide

Nakijken opdr. 12 (blz. 177)
  • 1 Hij is in een lastige positie terechtgekomen. (trefwoord: aap
  • 2 Hij is degene die profiteert van het meningsverschil van (twee) anderen. (trefwoord: lachen
  • 3 Hij stelt hoge eisen en heeft veel praatjes. (trefwoord: toren
  • 4 Hij komt als het eten op is. (trefwoord: hond
  • 5 Hij is snel beledigd. (trefwoord: teen

Slide 12 - Slide