Hoofdletters en leestekens

Leestekens
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Leestekens

Slide 1 - Slide

DOEL

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken.
- je kunt komma's gebruiken.
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Slide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 3 - Slide

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, 
een vraagteken (als het een vraag is) 
of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is).

Slide 4 - Slide

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 5 - Open question

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 7 - Quiz

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter:                          ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford,   Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese,  Chinese.

Slide 8 - Slide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

Namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 9 - Slide

Meer LEESTEKENS

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens: 
komma  , 
                    dubbele punt  :                    aanhalingstekens   '.....'  " ...."


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
mbo
B
MBO
C
M.B.O.
D
m.b.o.

Slide 12 - Quiz

KOMMA
Een komma laat zien hoe je de zin uitspreekt en waar je een korte pauze invoegt:
    Klaas gaat naar, huis Jan niet.       goed/fout?
    
    Klaas gaat naar huis, Jan niet.        goed/fout?



Slide 13 - Slide

KOMMA
– Na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:
Pip, kom je eten?
– 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Welke zin klopt helemaal?
A
Deze zin klopt, helemaal
B
deze zin klopt helemaal
C
Deze zin klopt helemaal.
D
Deze Zin klopt helemaal.

Slide 18 - Quiz

Welke afkorting klopt?
A
a.u.b
B
S.V.P
C
svp
D
a.u.b.

Slide 19 - Quiz

Welke zin klopt helemaal?
A
Heb jij het koud!
B
Heb jij, het koud.
C
Heb jij het koud.
D
Heb jij het koud?

Slide 20 - Quiz

Welke zin klopt helemaal?
A
Eet je soep op!
B
Eet je soep op?
C
Eet je soep op
D
Eet, je soep op.

Slide 21 - Quiz

Welke zin klopt helemaal?
A
Piet, Jan en Peter vragen om snoep?
B
Piet Jan en Peter vragen om snoep.
C
Piet , Jan , en peter vragen om snoep.
D
Piet, Jan en Peter vragen on snoep.

Slide 22 - Quiz

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 23 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben

Slide 24 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Bobbie wil je die bak met pennen potloden en stiften geven

Slide 25 - Open question

Als je geen zin hebt om mee te gaan moet je het natuurlijk eerlijk zeggen

Schrijf de zin met leestekens.

Slide 26 - Open question

GELEERD

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 27 - Slide

Huiswerkopdracht

Slide 28 - Slide

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 29 - Quiz

Dat was het weer voor deze les.
Hieronder kun je iets schrijven als je een boodschap achter wilt laten.

Slide 30 - Open question