If sentences and modals

Today's lesson
If sentences: unlikely situations
Modals (hulpwerkwoorden): should, must and have to
Page 93 of your textbook
Click on this audio to start the lesson.
Op bijna elke dia zie je dit icoon, klik er op om het bestand te laten afspelen.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Today's lesson
If sentences: unlikely situations
Modals (hulpwerkwoorden): should, must and have to
Page 93 of your textbook
Click on this audio to start the lesson.
Op bijna elke dia zie je dit icoon, klik er op om het bestand te laten afspelen.

Slide 1 - Slide

If sentences: unlikely situations
Je gebruikt if-zinnen om aan te geven dat wanneer er aan een voorwaarde wordt voldaan, er een bepaald gevolg is.

If I live in Japan, I'd eat sushi every day.
Voorwaarde               Gevolg
1
2

Slide 2 - Slide

Hoe ziet dat eruit?
Een if zin bestaat uit twee delen: 
  • een bijzin waarin de voorwaarde staat; deze zin begint met if (als)
  • een hoofdzin waar het gevolg staat. De bijzin kan zowel voor als achter de hoofdzin staan.

If I had his number, I would call him. 

Slide 3 - Slide

For unlikely situations
Als het onwaarschijnlijk (unlikely) is dat er aan de voorwaarde wordt voldaan, gebruik je in de bijzin if + past simple
en in de hoofdzin gebruik je would (not) + infinitief (hele ww). 

Let op! Je gebruikt bij I/he/she/it in de bijzin were

If I knew where he lived, I would visit him.

Slide 4 - Slide

More examples
  1. If the weather wasn't so bad, we would go to the park. (But the weather is bad so we can't go.) 
  2. If I was the Queen of England, I would give everyone a chicken. (But I am not the Queen.)
  3. If I were taller, I would buy this dress.
  4. If I were 20, I would travel the world.
  5. If I were you, I would give up smoking.
  6. If I were a plant, I would love the rain

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

If you stopped smoking, you ______ a lot better pretty quickly.
A
feel
B
are feeling
C
will feel
D
would feel

Slide 7 - Quiz

If I was made President of this company, I ______ quite a few changes.
A
make
B
would make
C
am making
D
will make

Slide 8 - Quiz

If I won the Lottery, I ______ my job. I love it too much.
A
would leave
B
will leave
C
wouldn't leave
D
won't leave

Slide 9 - Quiz

Now it's your turn
You have five minutes to finish exercise 25 in your workbook page 39.
timer
5:00

Slide 10 - Slide

If my sister .................. (win) a trip to Greece, she ................. (take) me with her.
A
won, would take
B
won’t, would take
C
won, would taken
D
won, would took

Slide 11 - Quiz

If I won the lottery, ...

Slide 12 - Open question

Modals (hulpwerkwoorden)
  • Je gebruikt should (not) + infinitief als jij vindt dat iets eigenlijk (niet) zou moeten. 
  • Je gebruikt must (not) + infintief als jij zelf vindt dat iets (niet) moet.
  • Je gebruikt has to/ have to/ don't have to/ doesn't have to + infinitef om te zeggen dat iets moet van iemand anders of dat iets niet hoeft.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Now it's your turn
You have ten minutes to fill in exercises 27 and 28 in your workbook.

Maak als je klaar bent met alle opdrachten van deze week foto's van je werkboek en lever deze in via de ELO.
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

The end
Well done! Make sure to hand in all your exercises.

Slide 17 - Slide

Begrijp je alle grammatica van dit hoofdstuk? Zo nee, wat begrijp je nog niet?

Slide 18 - Open question