(WEEK20, 14-05) Betrekkelijke vnw.

Hi 2M1!
Let's get started on this week's grammar.


Unit 7
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hi 2M1!
Let's get started on this week's grammar.


Unit 7

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

BETREKKELIJKE VNW.
WHO - WHICH
in het Nederlands die en dat

hebben als functie om terug te verwijzen naar iets wat eerder is genoemd.

Slide 3 - Slide

BETREKKELIJKE VNW.
We kennen de persoon niet die dit geld heeft gedoneerd.
We don't know the person who donated this money.

Slide 4 - Slide

WHO
bij personen
I play tennis with Bart, who lives in Amsterdam.
Je kijkt naar het woord ervoor.
In dit geval Bart en dat is een persoon, dus who.

Slide 5 - Slide

WHICH
bij dingen
(en dieren)
I play tennis, which is my favourite sport.
Je kijkt naar het woord ervoor.
In dit geval tennis en dat is een ding, dus which.

Slide 6 - Slide

Even oefenen..

Slide 7 - Slide

"WHO"
gebruik je bij...
A
dingen
B
dieren
C
personen
D
iedereen

Slide 8 - Quiz

"The monkey, .... was very young, has eaten a banana."
A
who
B
which

Slide 9 - Quiz

D is correct
The monkey, which was very young, has eaten a banana."

The monkey is een dier, dus gebruik je which.

Slide 10 - Slide

"This is the boy ... had an accident."
A
who
B
which

Slide 11 - Quiz

"The film, ... lasted for three hours, was boring."
A
who
B
which

Slide 12 - Quiz

"Is he the man ... found your wallet?"
A
who
B
which

Slide 13 - Quiz

"Yesterday I saw a car ... was really old."
A
who
B
which

Slide 14 - Quiz

"This is the ring ... I found yesterday."
A
who
B
which

Slide 15 - Quiz

Snap je het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Slide 17 - Link