3.3 lezen BKHV

3.3 lezen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.3 lezen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • opbouw van teksten herkennen
  • kernzin aanwijzen
  • hoofdgedachte formuleren 
  • hoofd- en bijzaken onderscheiden
  • verwijswoorden/ verwijzingen leren aanwijzen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Elke tekst heeft een inleiding.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Sommige heel korte berichten, zoals berichten in social media hebben geen inleiding. 
De inleiding van een krantenartikel heeft meestal een ander lettertype of andere opmaak.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Teksten die uit twee delen bestaan, komen veel voor.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Tekst 1
Lees de tekst verkennend.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat voor een soort tekst verwacht je?
A
een grappige tekst over taartkaarsjes uitblazen.
B
Een beschrijving van de Nederlandse traditie: kaarsjes uitblazen.
C
Een wetenschappelijke uitleg over de gevolgen van kaarsjes uitblazen.

Slide 7 - Quiz

2C en 2D doe ik mondeling.
tekstopbouw
Driedeling: inleiding-kern-slot
Tweedeling: inleiding-kern ( nieuwsbericht )

Ieder tekstgedeelte heeft zijn eigen functie(s).
Een slot geeft geen nieuwe informatie meer.



Slide 8 - Slide

This item has no instructions

functies tekstdelen
  • Inleiding: bevat informatie over het onderwerp uit afleiden.
  • Kern: vaak meerdere alinea’s met ieder een eigen stukje info over het onderwerp/ deelonderwerpen.
  • Slot: vaak een samenvatting of conclusie.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Heeft tekst 1 een tweedeling of een driedeling?
A
tweedeling
B
driedeling

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

opbouw van alinea's
Een alinea bestaat altijd uit een kernzin (belangrijkste zin) en de uitwerking daarvan
  • Eerste zin = kernzin : Het begint met een vaststelling, die later wordt uitgelegd
  • Tweede zin = kernzin : Inleidende zin, dan kernzin en daarna uitwerking
  • Laatste zin = kernzin : Eerst uitleg, dan een conclusie

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is de kernzin van alinea 2 (tekst 1)?
A
om tot...was geglazuurd
B
In de .... kaarsjes geprikt
C
het uitblazen...de taart

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Opdrachten 

Lezen: Opdracht 3, 4,  6, 8 en 11

Opdracht 19 t/m 23
(blz. 148 – 157)


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Herhaling theorie  vorige les
  • Tekstopbouw
  • Opbouw van alinea's

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Waar bestaat een tweedeling uit?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Waaraan kun je zien of er een slot is?

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Welke zinnen in een alinea kunnen de kernzinnen zijn?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Hoofdgedachte
  • Het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt --> samenvatting van de tekst in één zin
  • Gebruik titel, inleiding en/of de slotalinea om de hoofdgedachte te vinden!

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Hoofd- en bijzaken
  • Als je een tekst samenvat, haal je alleen de bijzaken eruit.
  • Hiervoor kun je de kernzinnen gebruiken, die bevatten de belangrijkste informatie van elke alinea.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Sofie heeft morgen een wiskundetoets. Sofie vindt wiskunde erg lastig en daarom oefent Sofie elke dag met haar vader. Sofie is wel wat gespannen voor de toets want Sofie is bang dat Sofie een onvoldoende scoort.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Sofie heeft morgen een wiskundetoets. Sofie vindt wiskunde erg lastig en daarom oefent Sofie elke dag met haar vader. Sofie is wel wat gespannen voor de toets want Sofie is bang dat Sofie een onvoldoende scoort.

Sofie heeft morgen een wiskundetoets. Ze vindt wiskunde erg lastig en daarom oefent ze elke dag met haar vader. Ze is wel wat gespannen voor de toets want ze is bang dat ze een onvoldoende scoort.


Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Sofie heeft morgen een wiskundetoets. Sofie vindt wiskunde erg lastig en daarom oefent Sofie elke dag met haar vader. Sofie is wel wat gespannen voor de toets want Sofie is bang dat Sofie een onvoldoende scoort.

Sofie heeft morgen een wiskundetoets. Ze vindt wiskunde erg lastig en daarom oefent ze elke dag met haar vader. Ze is wel wat gespannen voor de toets want ze is bang dat ze een onvoldoende scoort.


Je kunt achterhalen waar het naar verwijst door vragen te stellen die beginnen met wie, wat, waar of welke

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Waarnaar verwijst 'hij'? Mijn oom Rob is al erg oud. Hij wordt dit jaar 98.
A
mijn oom
B
mijn oom Rob
C
erg oud
D
dit jaar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Waarnaar verwijst 'daar'? Ik ben het laatst in de kantine geweest. Ligt mijn schrift soms daar?
A
laatst
B
mijn schrift
C
soms
D
in de kantine

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Huiswerk
Opdracht 3, 4,  6, 8 en 11
Opdracht 19 t/m 23
(blz. 148 – 157)


Slide 29 - Slide

This item has no instructions