This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
'Drie vijanden die de liefde je presenteert'
Welke dan?
Slide 2 - Slide
Welke karaktertrek van de weduwe wordt in het verhaal benadrukt?
A
pudicitia
B
fortitudo
C
pulchritudo
D
misericordia
Slide 3 - Quiz
in de rr. 25-36 wordt het overhalen van de vrouw om te eten in militaire metaforen beschreven. Geef twee voorbeelden (woorden) van militaire beeldspraak.
Slide 4 - Open question
r.25: ignota congrueert met:
A
illa
B
consolatione
C
percussa
D
OW ingesl. laceravit
Slide 5 - Quiz
Met welke twee handelingen reageert de vrouw op het verzoek van de vrouw?
Slide 6 - Open question
r.27: mulierculae
Welke naamval?
A
gen.
B
dat.
C
acc.
D
abl.
Slide 7 - Quiz
Welk zinstructurerend woord correleert met primum (r.27)
A
sed (r.26)
B
donec (r.27)
C
deinde (r.28)
D
et (r.29)
Slide 8 - Quiz
rr.29: de slavin citeert hier Vergilius. Zij vergelijkt de weduwe zo met:
A
Venus, de moeder van Aeneas
B
Calpurnia, de vrouw van Plinius.
C
Anna, de zus van Dido
D
Dido, de zus van Anna
Slide 9 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
ipsa (r.27)
B
tibi (r.29)
C
te (r.30)
D
tu (r.31)
Slide 10 - Quiz
muliebri errore (r.32)
Met welk woord wordt dit elders in de tekst nader aangeduid?
A
consolatione (r.25)
B
humanitatem (r.28)
C
pertinaciam (r.29)
D
inedia (r.30)
Slide 11 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij op grond van tijdsgebruik?
A
proderit (r.29)
B
fueris (r.30)
C
sepelieris (r.30)
D
effuderis (r.31)
Slide 12 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
r.27: vini
B
r.32: frui
C
r.34: vivere
D
r.35: frangi
Slide 13 - Quiz
rr.37-49
Slide 14 - Slide
r.38: isdem
Slide 15 - Open question
iisdem (r.38)
Verwijst naar het tekstelement:
A
quibus (r.37)
B
quibus blanditiis (r.37/38)
C
blanditiis (r.38)
D
pudicitiam eius (r.38)
Slide 16 - Quiz
aggressus est b(r.39)
Hoe vertaal je dit hier?
A
hij is aangevallen
B
hij heeft aangevallen
C
hij is agressief
D
zij is aangevallen
Slide 17 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij op grond van de naamval?
A
iuvenis (r.39)
B
miles (r.38)
C
corpus (r.44)
D
quisquis (r.43)
Slide 18 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij op grond van het tijdsgebruik?
A
vellet (r.38)
B
videbatur (r.39)
C
impetraverat (r.38)
D
poterat (r.47)
Slide 19 - Quiz
Welk woord hoort er op grond van de tijd niet bij?