4.3 - Crisis in de wereld

H4 - Paragraaf 3
Crisis in de wereld
1 / 44
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

Items in this lesson

H4 - Paragraaf 3
Crisis in de wereld

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kun je:

  • De straffen die Duitsland kreeg benoemen
  • de gevolgen van de straffen uitleggen
  • De economische crisis van 1929 uitleggen en de gevolgen benoemen
  • Uitleggen wat het communisme inhoudt

Slide 2 - Slide

In welk jaar begon de Eerste Wereldoorlog?
A
1914
B
1915
C
1918
D
1940

Slide 3 - Quiz

Welke landen waren in 1914 de Centralen?
A
Duitsland, Italie en Oostenrijk-Hongarije
B
Frankrijk, Rusland en Engeland
C
Duitsland, Engeland en Nederland
D
Italie, de VS en Rusland

Slide 4 - Quiz

Wat was de rol van Nederland tijdens de oorlog?
A
Vochten met de Duitsers mee
B
Nederland was neutraal
C
Vochten met de Fransen mee
D
Eerst neutraal, later hielpen we de Belgen

Slide 5 - Quiz

In welk jaar werd er een wapenstilstand gesloten?
A
1916
B
1917
C
1918
D
1919

Slide 6 - Quiz

Wapenstilstand
In 1918 gaven de Duitsers zich onvoorwaardelijk over.
Dat wil zeggen dat ze niet mee mochten praten tijdens de vredesbesprekingen.

Slide 7 - Slide

Wapenstilstand
De Duitse soldaten waren teleurgesteld in hun regering. 
Het Duitse leger hield nog steeds stand tegen een grote overmacht. Toch gaf de regering zich over. 
Op de kaart zie je de frontlinie in 1918. De Duitsers hebben dan nog steeds grote delen van Belgie en Noord-Frankrijk in handen. 

Slide 8 - Slide

Vrede van Versailles
In 1919 beslisten de overwinnaars: de VS, Engeland, Frankrijk en Italië over het lot van de verliezers. 
Frankrijk wilde Duitsland heel zwaar straffen (wraak).

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Vrede van Versailles
1. Duitsland kreeg de schuld van de Eerste Wereldoorlog.    
2. Duitsland moest grondgebied afstaan.
3. Duitsland moest alle koloniën afstaan.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Vrede van Versailles
4. Het Duitse leger mocht niet groter zijn dan 100.000 man met lichte wapens.
5. Duitsland moest herstelbetalingen doen aan Frankrijk en Engeland.
Duitsland werd hard gestraft door de overwinnaars. Ze verloren veel steenkool, fabrieken, grond en moesten veel goud betalen aan Frankrijk en Engeland.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Keizer Wilhelm II
De Duitse keizer was bang om vervolgd te worden.
Hij vluchtte naar het neutrale Nederland. Hij overleed in 1941 in Doorn. 

Slide 15 - Slide

In welk jaar werd de Vrede van Versailles getekend?
A
1918
B
1919
C
1920
D
1921

Slide 16 - Quiz

Wat is geen punt uit de vrede van Versailles?
A
Duitsland kreeg de schuld van de oorlog
B
Duitsland moest herstelbetalingen doen
C
Duitsland mocht de kolonien houden
D
Duitsland moest grondgebied afstaan

Slide 17 - Quiz

Hoe liep het af met de Duitse keizer Wilhelm II?
A
Hij mocht keizer van Duitsland blijven
B
Hij werd vermoord door een Britse spion
C
Hij werd opgesloten na de vrede van Versailles
D
Hij vluchtte naar het neutrale Nederland

Slide 18 - Quiz

Maken
Opdracht 1, 2 en 3

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Door de vrede van Versailles ziet de kaart van Europa er heel anders uit. Er ontstaan nieuwe landen zoals Polen, Tsjechoslowakije en Joegoslavië. Wat valt nog meer op?

Slide 21 - Slide

Herstelbetalingen
De herstelbetalingen waren voor Duitsland niet op te brengen. Het bedrag was veel te hoog: 132 miljard goudmark.

Slide 22 - Slide

Dawesplan
De Amerikanen gaan Duitsland helpen. Ze lenen in 1924 Duitsland geld om de economie op te bouwen en zodat ze Frankrijk kunnen betalen. Dit hielp Duitsland er weer een beetje bovenop.

Slide 23 - Slide

Even gaat het goed
Tussen 1924 en 1929 bloeit de economie in Europa weer op. Berlijn wordt een bruisende stad.

Maar dan.....
Berlijn werd de stad voor dans en cabaret
Berlijn bloeide op na 1924

Slide 24 - Slide

Maken
Opdracht 4

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Beurskrach
In 1929 stortte de Amerikaanse beurs in. Veel Amerikanen hadden geld geleend om aandelen te kopen. 
Toen de beurs instortte waren ze hun geld kwijt. 
 Het gevolg was een wereldwijde economische crisis met veel werkloosheid.
De economische crisis trof rijke en arme mensen

Slide 28 - Slide

Crisis in Duitsland
De crisis raakte Duitsland extra hard. De Amerikanen wilden hun geld terug. Duitse bedrijven gingen failliet en veel Duitsers raakten werkloos. 
Foto van een Duitser tijdens de economische crisis. Hij is op zoek naar werk en wil alles wel doen.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Onvrede in Duitsland
In Duitsland raakten veel het vertrouwen kwijt in hun democratische regering. 

Het had ze immers de Vrede van Versailles gebracht en ook nog een economische crisis . 
In Duitsland braken protesten uit tegen het verdrag van Versailles, veel Duitsers vonden het oneerlijk.

Slide 31 - Slide

Welk land kwam met het Dawesplan om Duitsland te helpen?
A
De VS
B
Frankrijk
C
Rusland
D
Turkije

Slide 32 - Quiz

In welk jaar breekt er een zware economische crisis uit?
A
1918
B
1929
C
1930
D
1933

Slide 33 - Quiz

Hoe denken sommige Duitsers over democratie na 1929?
A
Ze zijn er heel tevreden over
B
Positief, het heeft ze veel goeds gebracht
C
Negatief, het brengt ze veel slechts
D
Negatief, ze mogen niet meer stemmen

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Video

Maken
Opdracht 5, 6 en 7
timer
15:00

Slide 36 - Slide

Russische Revolutie
In 1917 brak er in Rusland een revolutie uit. Een revolutie is een grote plotselinge verandering in een korte tijd.
Rusland werd communistisch en kreeg een nieuwe naam: Sovjet-Unie.
De communisten grepen onder leiding van Lenin in 1917 met geweld de macht. Ze vermoordden de tsaar en zijn familie.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Communisme
In een communistisch land zijn alle fabrieken en grond van de staat. De regering probeerde er voor te zorgen dat iedereen in de Sovjet-Unie hetzelfde verdiende. Sommige Duitsers vonden dat dit in hun land ook moest gebeuren.
In Duitsland gingen de communisten ook de straat. Er braken vaak vechtpartijen uit tussen communisten en andere groepen. 

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

In welk jaar was de Russische Revolutie?
A
1917
B
1918
C
1930
D
1933

Slide 41 - Quiz

Wie was de leider van de communisten?
A
Keizer Wilhelm II
B
Adolf Hitler
C
Lenin
D
Napoleon

Slide 42 - Quiz

Welke omschrijving past het beste bij communisme?
A
Boeren mogen zelf weten wat ze verbouwen
B
De overheid bepaald wat er geproduceerd in fabrieken en landbouw
C
Ondernemers zijn de baas over hun fabriek en winkel
D
Er zijn grote verschillen tussen arm en rijk

Slide 43 - Quiz

Maken
Opdracht 8 en 9

Slide 44 - Slide