Vul de woorden in, op de juiste plek.
A: Meneer, ..... ik u iets vragen?
B: Ja, .....
A: Weet u ...... de apotheek is?
B: Ja, dan moet u hier ...... , de ....... links en dan is het aan uw ........
A: Ah, ..........
B: Graag .........
A: ....... dag!
B: Fijne .......!
dag, gedaan, waar, Mag, tweede, Fijne, rechterhand, natuurlijk, rechtdoor