De toets in de toetsweek bestaat uit vier onderdelen:
taalverzorging: hoofdletters en leestekens
werkwoordspelling (tegenwoordige en verleden tijd, voltooid en onvoltooid deelwoord, Engelse werkwoorden)
woordenschat
In deze LessonUp ga je oefenen met al deze onderdelen.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Test jezelf
De toets in de toetsweek bestaat uit vier onderdelen:
taalverzorging: hoofdletters en leestekens
werkwoordspelling (tegenwoordige en verleden tijd, voltooid en onvoltooid deelwoord, Engelse werkwoorden)
woordenschat
In deze LessonUp ga je oefenen met al deze onderdelen.
Slide 1 - Slide
Hoofdletters en leestekens
Leerdoelen
Ik weet wanneer je een hoofdletter schrijft en wanneer welk leesteken.
Ik kan in een zin of tekst de juiste hoofdletters en leestekens invullen.
Ik kan uitleggen hoe interpunctie of hoofdlettergebruik de betekenis van een woord en/of zin bepaalt.
Ik kan zelf goede zinnen maken met of voorbeelden vinden van bijzonderheden met hoofdletters en leestekens.
Slide 2 - Slide
Welk antwoord is goed?
A
's Nachts
B
's nachts
C
'S nachts
D
'S Nachts
Slide 3 - Quiz
Welk antwoord is goed?
A
Pasen
B
pasen
Slide 4 - Quiz
Welk antwoord is goed?
A
franse les
B
Franse les
C
Franse Les
D
franse Les
Slide 5 - Quiz
Voeg hoofdletters toe: mevrouw van dijk brengt op maandag altijd haar hond naar utrecht.
Slide 6 - Open question
Voeg hoofdletters toe: arend-jan gaat vaak tijdens de kerst op vakantie in het zuiden van nederland
Slide 7 - Open question
Zet in de volgende zin hoofdletters en leestekens waar nodig er zijn drie dingen die je kunt doen bij tegenslag: doorgaan opgeven of iets nieuws beginnen
Slide 8 - Open question
Onderstaande zin kun je met én zonder komma schrijven. Leg uit wat de zin betekent als je een komma gebruikt. Doe dit ook voor de zin zonder komma.
ik bel je (,) opa
Slide 9 - Open question
Hoofdletters en leestekens
Twee of meer vragen fout?
maak de oefenbladen in de studiewijzer die gaan over hoofdletters en leestekens.
Oefen op de website www.cambiumned.nl met hoofdletters en leestekens.
Maak opnieuw de oefeningen uit Kern die gaan over hoofdletters en leestekens.
Slide 10 - Slide
Werkwoordspelling
Leerdoelen
1. Ik weet wat de regels zijn voor het spellen van werkwoorden in alle vormen.
2. Ik kan in een zin een correct gespelde werkwoordsvorm invullen.
3. Ik kan zelf zinnen bedenken met moeilijkheden in de werkwoordspelling
Slide 11 - Slide
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. Mijn broer (spelen, t.t.) iedere dag tien uur op zijn playstation, hij (worden t.t.) zo een kluizenaar.
Slide 12 - Open question
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. (leren, t.t.) je zusje ook al weken van tevoren?
Slide 13 - Open question
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. Hij (stoten, v.t.) zijn hoofd zo hard, dat hij zich heeft (verwonden, v.d.).
Slide 14 - Open question
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. Mijn vader (verwijderen, v. t.) de (vergroten, v.d.) foto van onze familie.
Slide 15 - Open question
Is de persoonsvorm in onderstaande zin juist of onjuist gespeld? Leg uit waarom.
Het vliegtuig lande keurig op de geplande aankomsttijd.
Slide 16 - Open question
Werkwoordspelling
Wat te doen als je twee of meer vragen fout had?
maak de oefenbladen in de studiewijzer die gaan over werkwoordspelling.
Oefen op de website www.cambiumned.nl. Je kunt zelf kiezen of je oefent met de persoonsvorm of het voltooid deelwoord.
Maak opnieuw de oefeningen uit Kern die gaan over werkwoordspelling.
Slide 17 - Slide
Woordenschat
Leerdoelen
Ik weet de betekenis van de woorden uit de woordenlijst.
Ik kan de woorden uit de woordenlijst invullen in een gegeven tekst.
Ik kan nieuwe zinnen maken met de woorden uit de woordenlijst.
Slide 18 - Slide
Kies het juiste woord.
Water drinken is een ..... .
A
basisbehoefte
B
waterschap
Slide 19 - Quiz
Kies het juiste woord.
Hij ... in de auto, want hij is erg boos.
A
krabt zich achter de oren
B
verteert
C
reset
D
grift
Slide 20 - Quiz
Maak een zin met het woord 'beschut'. Uit de zin moet blijken dat je weet wat het woord betekent.
Slide 21 - Open question
Maak een zin met het woord 'geschieden'. Uit de zin moet blijken dat je weet wat het woord betekent.
Slide 22 - Open question
Woordenschat
Wat te doen als je twee of meer vragen fout had?
Oefen met de betekenis van de woordjes, bijvoorbeeld door ze in Quizlet te zetten of flashcards te maken.
Maak zinnen met de woorden en laat die controleren door de docent.