Test jezelf P1 (ww-spelling, hoofdletters&leestekens) - HVG
Test jezelf
De toets in de toetsweek bestaat uit vier onderdelen:
werkwoordspelling
hoofdletters
leestekens
woordenschat
In deze LessonUp ga je oefenen met al deze onderdelen.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Test jezelf
De toets in de toetsweek bestaat uit vier onderdelen:
werkwoordspelling
hoofdletters
leestekens
woordenschat
In deze LessonUp ga je oefenen met al deze onderdelen.
Slide 1 - Slide
Test jezelf
Je komt er per onderdeel achter of je voldoende kennis hebt.
Je krijgt per onderdeel tips als je nog meer moet oefenen.
Slide 2 - Slide
Werkwoordspelling
Leerdoelen
Ik weet wat de regels zijn voor het spellen van werkwoorden in alle vormen.
Ik kan in een zin een correct gespelde werkwoordsvorm invullen.
Ik kan zelf zinnen bedenken met moeilijkheden in de werkwoordspelling.
Slide 3 - Slide
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. Mijn broer (gamen, t.t.) iedere dag tien uur op zijn playstation, hij (worden t.t.) zo een kluizenaar.
Slide 4 - Open question
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. (leren, t.t.) je zusje ook al weken van tevoren?
Slide 5 - Open question
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. Hij (stoten, v.t.) zijn hoofd zo hard, dat hij zich heeft (verwonden, v.d.).
Slide 6 - Open question
Spel de werkwoorden in onderstaande zin op de juiste manier. Mijn vader (verwijderen, v. t.) het (maken, v.d.) programma dat hij had (downloaden, v.d.)
Slide 7 - Open question
Is de persoonsvorm in onderstaande zin juist of onjuist gespeld? Leg uit waarom.
Het vliegtuig lande keurig op de geplande aankomsttijd.
Slide 8 - Open question
Werkwoordspelling
Wat te doen als je twee of meer vragen fout had?
maak de oefenbladen in de studiewijzer die gaan over werkwoordspelling.
Oefen op de website www.cambiumned.nl. Je kunt zelf kiezen of je oefent met de persoonsvorm of het voltooid deelwoord.
Maak opnieuw de oefeningen uit Kern die gaan over werkwoordspelling.
Slide 9 - Slide
Hoofdletters en leestekens
Leerdoelen
Ik weet wanneer je een hoofdletter schrijft en wanneer welk leesteken.
Ik kan in een zin of tekst de juiste hoofdletters en leestekens invullen.
Ik kan uitleggen hoe interpunctie of hoofdlettergebruik de betekenis van een woord en/of zin bepaalt.
Ik kan zelf goede zinnen maken met of voorbeelden vinden van bijzonderheden met hoofdletters en leestekens.
Slide 10 - Slide
Zet in de volgende krantenkop hoofdletters waar nodig
beloning voor goed gedrag met oud en nieuw
Slide 11 - Open question
Zet in de volgende zin hoofdletters en leestekens waar nodig tante sjaan zei soms zit het mee en soms zit het tegen
Slide 12 - Open question
Zet in de volgende zin hoofdletters en leestekens waar nodig er zijn drie dingen die je kunt doen bij tegenslag: doorgaan opgeven of iets nieuws beginnen
Slide 13 - Open question
Onderstaande zin kun je met én zonder komma schrijven. Leg uit wat de zin betekent als je een komma gebruikt. Doe dit ook voor de zin zonder komma.
ik bel je (,) opa
Slide 14 - Open question
Hoofdletters en leestekens
Wat te doen als je twee of meer vragen fout had?
maak de oefenbladen in de studiewijzer die gaan over hoofdletters en leestekens.
Oefen op de website www.cambiumned.nl die gaan over hoofdletters en leestekens.
Maak opnieuw de oefeningen uit Kern die gaan over hoofdletters en leestekens.
Slide 15 - Slide
Woordenschat
Leerdoelen
Ik weet de betekenis van de woorden uit de woordenlijst.
Ik kan de woorden uit de woordenlijst invullen in een gegeven tekst.
Ik kan nieuwe zinnen maken met de woorden uit de woordenlijst.
Slide 16 - Slide
Kies het juiste woord.
Het behalen van je diploma is een langdurig ... .
A
citaat
B
proces
C
taboe
Slide 17 - Quiz
Kies het juiste woord.
Mijn oma kan wel lezen en schrijven, maar is niet zo goed met getallen. Zij is ... .
A
gecijferd
B
alfabeet
C
geletterd
D
analfabeet
Slide 18 - Quiz
Maak een zin met het woord 'globaal'. Uit de zin moet blijken dat je weet wat het woord betekent.
Slide 19 - Open question
Maak een zin met het woord 'toelichten'. Uit de zin moet blijken dat je weet wat het woord betekent.
Slide 20 - Open question
Woordenschat
Wat te doen als je twee of meer vragen fout had?
Oefen met de betekenis van de woordjes, bijvoorbeeld door ze in Quizlet te zetten of flashcards te maken.
Maak zinnen met de woorden en laat die controleren door de docent.
Slide 21 - Slide
Wat nu?
Je gaat aan de slag met het onderdeel waar je de meeste fouten in hebt gemaakt.
Kijk terug in deze LessonUp wat je precies kunt gaan doen.