verleden tijd 2

sterke werkwoorden
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

sterke werkwoorden

Slide 1 - Slide

verleden tijd
1. met regelmatige werkwoorden / zwakke werkwoorden

2. met onregelmatige werkwoorden / sterke werkwoorden

Slide 2 - Slide

regelmatig / zwakke werkwoorden

Slide 3 - Slide

stappen
1. ik-vorm
2. laatste letter? 
3. in softketchup? + te of + ten
4. niet in softketchup? + de of + den

Slide 4 - Slide

sterke werkwoorden
*in de verleden tijd verandert de klank

* geen + te/+ten/+de/+den!!!

* twee vormen: enkelvoud en meervoud

Slide 5 - Slide

sterke werkwoorden moet je leren
eten: ik at, wij aten,        (we hebben gegeten)
drinken: ik dronk, wij dronken        (we hebben gedronken)
gaan: ik ging, wij gingen       (we zijn gegaan)
staan: ik stond, wij stonden       (we hebben gestaan)
komen:  ik kwam, wij kwamen    (we zijn gekomen)
spreken: ik sprak, wij spraken     (we hebben gesproken)

Slide 6 - Slide

sommigen lijken op elkaar
bijvoorbeeld: werkwoorden met ij > verleden tijd met ee

schrijven
: ik schreef, wij schreven (we hebben geschreven)
rijden: ik reed, wij reden (we hebben gereden)
kijken: ik kijk, wij keken (we hebben gekeken)
verdwijnen: ik verdween, wij verdwenen (we zijn verdwenen)


Slide 7 - Slide

nog meer
doen: ik deed, wij deden                      (we hebben gedaan)
beginnen: ik begon, wij begonnen     (we zijn begonnen)
denken: ik dacht, wij dachten          (we hebben gedacht)
brengen: ik bracht, wij brachten   (we hebben gebracht)
kopen: Ik kocht, wij kochten             (we hebben gekocht)
zoeken: ik zocht, wij zochten            (we hebben gezocht)
weten: ik wist, wij wisten                   (we hebben geweten)

Slide 8 - Slide

Ik kom.
Verleden tijd?
A
ik kam
B
ik kwam
C
ik komte
D
ik keem

Slide 9 - Quiz

Hij komt.
Verleden tijd?

Slide 10 - Open question

De leerlingen eten hun lunch.
Verleden tijd?
A
de leerlingen at
B
de leerlingen eat
C
de leerlingen aten
D
de leerlingen eten

Slide 11 - Quiz

Het meisje eet een ijsje.
verleden tijd?

Slide 12 - Open question

Het boek staat in de kast.
A
Het boek staatte in de kast.
B
Het boek stond in de kast.
C
Het boek stiet in de kast.
D
Het boek stoet in de kast.

Slide 13 - Quiz

De fietsen staan in het rek.

Slide 14 - Open question

Hij drinkt een ijskoffie.
A
Hij dronk een ijskoffie.
B
Hij drank een ijskoffie.
C
Hij drunk een ijskoffie.
D
Hij drinkte een ijskoffie.

Slide 15 - Quiz

De katten drinken uit hun bak.

Slide 16 - Open question

Ik ga om vijf uur naar huis.
A
Ik gaan om vijf uur naar huis.
B
Ik ging om vijf uur naar huis.
C
Ik goet om vijf uur naar huis.
D
Ik went om vijf uur naar huis.

Slide 17 - Quiz

Wij gaan vrijdag naar het museum.

Slide 18 - Open question

Ik spreek geen Nederlands.
A
Ik sprak geen Nederlands.
B
Ik spraak geen Nederlands.
C
Ik spreekte geen Nederlands.
D
Ik sproek geen Nederlands.

Slide 19 - Quiz

Wij spreken Engels.

Slide 20 - Open question

Hij schrijft in zijn schrift.
A
Hij schroof in zijn schrift.
B
Hij schroef in zijn schrift.
C
Hij schief in zijn schrift.
D
Hij schreef in zijn schrift.

Slide 21 - Quiz

Wij schrijven een brief.

Slide 22 - Open question

Jullie doen je huiswerk.
A
Jullie doende je huiswerk.
B
Jullie doenden je huiswerk.
C
Jullie deed je huiswerk.
D
Jullie deden je huiswerk.

Slide 23 - Quiz

Wat doe je daar?

Slide 24 - Open question

Zij brengt een taart voor mij mee.
A
Zij brengte een taart voor mij mee.
B
Zij bracht een taart voor mij mee.
C
Zij broengt een taart voor mij mee.
D
Zij brongt een taart voor mij mee.

Slide 25 - Quiz

De man brengt zijn hond naar de dierenarts.

Slide 26 - Open question

Ik kijk naar een goede film op Netflix.
A
Ik keek naar een goede film op Netflix.
B
Ik kiek naar een goede film op Netflix.
C
Ik koekte naar een goede film op Netflix.
D
Ik kaak naar een goede film op Netflix.

Slide 27 - Quiz

De toeristen kijken naar de Eifeltoren.

Slide 28 - Open question

Ik koop nieuwe schoenen.
A
Ik koep nieuwe schoenen.
B
Ik kacht nieuwe schoenen.
C
Ik kocht nieuwe schoenen.
D
Ik keep nieuwe schoenen.

Slide 29 - Quiz

De docent koopt een nieuw boek.

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Ken je deze werkwoorden nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll