Boekopdracht leesboek 3 (recensie schrijven) - Deadline 22 maart
Slide 3 - Slide
Deze les
Dubbelop nakijken (D, E, F, G)
Opdracht H maken
Uitleg verwijsfouten (twee)
Volgende uur: pitches + nog twee verwijsfouten
Slide 4 - Slide
Nakijken D
1. ‘Ik weet waar je woont’ OF ‘Ik weet waar je huis staat’
2. ‘Een voorbeeld geeft’ OF ‘Een voorbeeldfunctie heeft’
3. ‘afkijkt’ OF ‘spiekt’
4. ‘opnieuw’ OF ‘over’
5. ‘mond-tot-mondreclame’
Slide 5 - Slide
Nakijken E
1. Minderjarige kinderen
2. Domme sufferds
3. Evaluatie achteraf
4. Aanwezige bezoekers
5. Gratis cadeau
Slide 6 - Slide
Nakijken F
1. Wikken en wegen
2. Blij en verheugd
3. Naast – bovendien
4. Voordat – eerst
5. Reeds – al
Slide 7 - Slide
Opdracht G
1. ‘zo zwaar bent’ OF ‘zo veel weegt’
2. ‘als muzikant’ OF ‘muzikant zijnde’
3. ‘vertrouwen in’ OF ‘goede hoop op’
4. ‘heel hoge prijs’ OF ‘het was heel duur’
5. ‘luiden de noodklok’ of ‘horen de alarmbellen’
Slide 8 - Slide
Maken opdracht H
Slide 9 - Slide
Nakijken H
1. De oorzaak van de vliegtuigcrash is te wijten aan achterstallig onderhoud. contaminatie
2. De oud-directeur werd tijdelijk als interim-manager aangesteld bij de NS. pleonasme
3. Waarschijnlijk maakt het geen verschil uit of je geld overmaakt of contant betaalt. contaminatie
4. Waarom wil de gemeente toch verhinderen dat burgers geen schuurtjes in hun achtertuin bouwen? dubbele ontkenning
Slide 10 - Slide
Nakijken H
5. Misschien kunnen jullie overmorgen wellicht een paar uur langskomen om schoon te maken. tautologie
6. Wanneer je dit baantje aanneemt, moet je wel bereid zijn om ook in het weekend te willen werken. contaminatie
7. Dit presentje krijg je gratis ter gelegenheid van de opening van onze zaak. pleonasme
8. Toen ik de eerste opgaven niet begreep, haalde ik alles door de war. contaminatie
Slide 11 - Slide
Formuleren H2 Verwijswoorden
Slide 12 - Slide
Wat gaat er vaak fout?
1. Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig (geslacht)
2. Het woord ‘wat’ of 'dat'?
3. Hen of hun?
4. Wie of waar?
5. Slordig verwijzen
Slide 13 - Slide
Deze les:
Fouten met verwijswoorden: 1) mannelijk of vrouwelijk? 2) wat of dat?
bnnvara 03-2021
Slide 14 - Slide
Verwijswoorden
Gebruiken we om herhaling te voorkomen, voor variatie en leesbaarheid.
Anne heeft haar haren gekamd.
De jongendie daar loopt is echt heel aardig.
De les aardrijkskunde was heel leuk, want die vond plaats in Geofort.
Slide 15 - Slide
Voorbeeldfouten (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig)
Het meisje die daar loopt.
De politie heeft zijn macht getoond.
Dat jongen is mijn neef.
Slide 16 - Slide
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
In veel talen hebben zelfstandig naamwoorden altijd een ‘geslacht’.
Er zijn in het Nederlands drie opties:
1: Mannelijk de-woorden de radio zijn
2: Vrouwelijk de-woorden de leerlinge haar
3: Onzijdig het-woorden het huis zijn
Slide 17 - Slide
Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Slide 18 - Slide
Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader
Slide 19 - Slide
Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader
Slide 20 - Slide
Voorbeelden
1. PSV heeft zijn supporters na de overwinning bedankt voor de steun. (een club)
2. De politie heeft haar werknemers een opslag gegeven. (-ie)
3. De natuur heeft zo haar grillen. (-uur)
4. De radio was kapot, maar ik heb hem gerepareerd. (de-woord)
Slide 21 - Slide
Let op!
Als datgene waar je naar verwijst (het antecedent) uit meerdere woorden bestaat, moet je naar het belangrijkste woord kijken.
De commissie van Leerdam 100 jaar...
Slide 22 - Slide
Wat of dat?
Slide 23 - Slide
'wat' of 'dat' Wat is goed?
1. Het shirt dat we dragen met de voetbalclub heeft het logo van onze sponsor.
2. Het shirt wat we dragen met de voetbalclub heeft het logo van onze sponsor.
Slide 24 - Slide
'wat' of 'dat' Wat is goed?
Onthoud: je verwijst alleen met wat:
Bij de overtreffende trap dat is het allerlekkerstewat ik ooit heb gegeten.
Na een onbepaald voornaamwoord (alleswat ik wil..., iets wat..., niets..., het enige...) Iets wat weinig mensen weten is dat de donder en bliksem tegelijk ontstaan bij onweer.
Als je terugverwijst naar een hele zin De hele klas heeft een voldoende gehaald, wat ik erg knap vind.
Slide 25 - Slide
'wat' of 'dat' Wat is goed?
1. Het shirt dat we dragen met de club heeft het logo van onze sponsor.
2. Het shirt wat we dragen met de club heeft het logo van onze sponsor.
Slide 26 - Slide
Wat of dat? Schrijf op of de zin goed of fout is. Verbeter de foute zinnen.
We gaan morgen naar de Efteling, wat ik heel erg leuk vind.
Het stemmetje van Peppa Big is het irritantste dat ik ooit heb gehoord.
Ik vind het vervelend dat je je zo ergert.
Er is iets dat ik je nog wilde vertellen.
Het meeste dat ik denk ik onzin.
Slide 27 - Slide
Wat of dat? Schrijf op of de zin goed of fout is. Verbeter de foute zinnen.
We gaan morgen naar de Efteling, wat ik heel erg leuk vind.
Het stemmetje van Peppa Big is het irritantste dat ik ooit heb gehoord.