Algemene instructie - geldrekenen

• Rekenen
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Rekenen

Geldrekenen

1 euro is hetzelfde als ... eurocent

Welke rij bedragen staat van laag naar hoog?

1. 8,50 - 8,70 - 8,90 - 9,30 - 9,10
2. 8,70 - 8,90 - 9,10 - 9,30 - 8,50
3. 8,50 - 8,70 - 8,90 - 9,10 - 9,30
4. 9,30 - 9,10 - 8,50 - 8,70 - 8,90

Welke rij bedragen staat van laag naar hoog?

1. 5,62 - 5,64 - 5,66 - 5,68 - 5,60
2. 5,60 - 5,62 - 5,64 - 5,66 - 5,68
3. 5,60 - 5,62 - 5,64 - 5,68 - 5,66
4. 5,68 - 5,66 - 5,60 - 5,62 - 5,64

Welke rij bedragen staat van laag naar hoog?

1. 1,80 - 1,90 - 2,00 - 2,20 - 2,10
2. 2,20 - 2,10 - 1,80 - 1,90 - 2,00
3. 1,80 - 1,90 - 2,00 - 2,10 - 2,20
4. 1,90 - 2,00 - 2,10 - 2,20 - 1,80

Bij hoeveel munten is het bedrag gelijk?

6 x = ... x

1. 60
2. 30
3. 100
4. 120

Hoeveel muntjes van 5 cent heb je nodig om 6 euro te maken?

in 1 euro passen 20 muntjes van 5 cent

(100 : 5 = 20)

20 x 6 = 120 muntjes van 5 cent

Bij hoeveel munten is het bedrag gelijk?

6 x = ... x

1. 60
2. 12
3. 120
4. 180

Hoeveel muntjes van 10 cent heb je nodig om 12 euro te maken?

In 2 euro passen 20 muntjes van 10 cent

(200 cent : 10 cent = 20 muntjes)

20 muntjes x 6 stuks = 120 muntjes

Bij hoeveel munten is het bedrag gelijk?

12 x = ... x

1. 240
2. 120
3. 12
4. 1200

Hoeveel muntjes van 1 euro heb je nodig om 120 euro te maken?

12 x 10 euro = 120 euro

Je hebt dan 120 muntjes van 1 euro nodig

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul het bedrag in wat je ziet.

Vul in: het bedrag in cijfers.
vijfentwintig euro

Vul in: het bedrag in cijfers.
Honderddertig euro

Vul in: het bedrag in cijfers.
Achtentachtig euro

Vul in: het bedrag in cijfers.
Zesenveertig euro

Vul in: het bedrag in cijfers.
honderddrie euro

Vul in: het bedrag in cijfers.
driehonderdnegenendertig euro

Vul in: het bedrag in cijfers.
Negenhonderdeenentwintig euro

Vul in: het bedrag in cijfers.
drie euro en vijftig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Vijfenveertig euro en twintig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Negenentachtig euro en vijfenzestig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Honderdtwintig euro en veertig cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Driehonderd euro en vijf cent

Vul in: het bedrag in cijfers.
Zevenhonderdvierentachtig euro en zeventig cent

1 stuiterbal kost 1,20 euro.
Je koopt 4 stuiterballen.
Hoeveel moet je betalen?

1. 5,00
2. 4,08
3. 4,80
4. 4,60

Één boek kost 3,00 euro.
Je koopt 6 boeken.
Hoeveel moet je betalen?

1. 15,00
2. 18,00
3. 19,00
4. 21,00

Één potje nagellak kost 2,50 euro.
Je koopt 3 potjes nagellak.
Hoeveel moet je betalen?

1. 7,50
2. 5,50
3. 8,50
4. 6,50

Één tijdschrift kost 4,60 euro.
Je koopt 3 tijdschriften.
Hoeveel moet je betalen?

1. 14,00
2. 13,80
3. 13,60
4. 12,00

Één lamp kost 42,75 euro.
Je koopt 3 lampen.
Hoeveel moet je betalen?

1. 128,50
2. 128,25
3. 127,75
4. 127,50

Één appel kost 0,20 euro.
Je koopt 12 appels.
Hoeveel moet je betalen?

1. 2,20
2. 2,60
3. 2,50
4. 2,40

Één springtouw kost 1,20 euro.
Je koopt 5 springtouwen.
Hoeveel moet je betalen?

1. 8,00
2. 5,00
3. 6,00
4. 6,20