herhaling tekstsoorten

Unit studentenleven
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Unit studentenleven

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat doen we vandaag?
  • oefenen voor jullie examen: tekstsoorten
  • (nog maar 4 lessen!!)
  • de profielschets feedback

REMINDER
29 maart verslag open dag inleveren op MB

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

De opbouw van een tekst/the structure of a text

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Inquiry question
Uit welke 3 delen bestaat een tekst? 
Which major parts does a text exist of?
Wat is de functie van elk deel? 
What is the function of each part of the text?
Waarom is dit belangrijk?
Why is this important?




Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Structuur van een tekst
  • Inleiding-introduction
  • Kern (middenstuk) -core/middle part
  • Slot-end
  • Elk tekstdeel heeft zijn eigen functie en opbouw (every part has it's function/build up)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Doel van de inleiding/goal of intro?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

De inleiding
  • aandacht trekken/get the attention of the reader
  • het publiek motiveren om de tekst te lezen/motivate people to keep reading
  • informatie geven over wat komen gaat/give info on what is coming
!! Meestal één alinea/usually 1 paragraph
!! Titel hoort NIET bij de inleiding/title is not part of intro

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

De kern-middle part
  • grootste deel tekst/biggest part of text
  • samenhangende brokjes informatie/bits of info that are connected
  • deelonderwerpen kern sluiten aan op inleiding/connect to intro
  • is ingedeeld in alinea's/divided in paragraphs
        
       

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

De kern
  • Lay-out met tussenkopjes, witregels en signaalwoorden>overzicht en samenhang
  • Lay-out with subtitles, blank lines, and signalwords give overview and coherence
  • WWWWWH-vragen (wie, wat, waar, waarom, wanneer, hoe)

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Volgorde deelonderwerpen/order subtopics in a text
Bijvoorbeeld:
  • vroeger/past - nu/present (tijd/time);
  • stelling (statements) - argumenten - weerleggen tegenargumenten ();
  • oorzaak - gevolg (cause and effect)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Het slot/the end
  • De tekst wordt samengevat/text is summarized
  • Het belangrijkste wordt herhaald/most important info is repeated
  • No new info!


In het slot komt géén nieuwe informatie!

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

Wie kan samenvatten welke informatie je kunt vinden in de drie delen van de tekst?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Task 15-20 min.
Wat voor tekstsoort is dit? 
Welk tekstdoel heeft deze tekst? 
Is de titel van de tekst een feit of een mening?

Lees de tekst en beantwoord de vragen op .
Zet een streep (underline) onder de zinnen met een perfectum. En er is 1 zin in het futurum, welke?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden (herhaling)
Wat zijn signaalwoorden?

Ik ga naar huis want ik ben moe.
Wij willen wel maar we kunnen niet.
Hij heeft een hoog cijfer omdat hij hard heeft geleerd.
Drink je koffie of wil je thee?
Zij is mooi en slim. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Tijd
voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Reden-reason

omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van,

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Tegenstelling contradiction



maar, in tegendeel, toch, echter, hoewel

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Opsomming enumeration


En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 19 - Slide

This item has no instructions


Voorbeeld example

bijvoorbeeld, ter illustratie, zoals, zo

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Oorzaak – gevolg cause-effect
door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Doel – middel
goal-means

om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Voorwaarde prerequisite

Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Samenvattend-summarizing
Dus, samenvattend, kortom

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

'Doordat' is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorbeeld

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
Ten eerste
C
maar
D
omdat

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden:
'eerst, daarna, vervolgens'
horen bij:
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
voorwaarde (prerequisite)

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn voorbeelden van signaalwoorden voor tijdsvolgorde?
A
eerst, daarna, ten eerste
B
toen, maar, omdat
C
tenzij, vanwege

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions


Wat zijn signaalwoorden: als, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat?
A
Doel en middel
B
Voorwaarde
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling (contradiction)

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn signaalwoorden van een voorbeeld?
A
dus, kortom
B
zoals, zo, hiervan
C
omdat, daarom, namelijk
D
ten

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

eerst, dan, vervolgens, ten slotte

zijn signaalwoorden van:
A
samenvatting
B
volgorde en tijd

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Bij welk verband horen de signaalwoorden: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen?
A
voorbeeld
B
oorzaak-gevolg
C
tegenstelling

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

signaalwoorden van oorzaak-gevolg zijn:
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden van samenvatting zijn:
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
maar, hoewel, echter

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het tekstdoel van een reclametekst?
A
informeren
B
instructie geven
C
amuseren
D
activeren

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Waar vind je vaak de hoofdgedachte van een tekst?
A
In de titel
B
In de bron
C
In de inleiding
D
In de hele tekst

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Waar vind je vaak de bron van de tekst?
A
Boven de tekst
B
Bij de afbeelding
C
In de tekst
D
Onder de tekst

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het tekstdoel
van deze tekst?
A
activeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
informeren

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

wat is het tekstdoel
van deze tekst?
A
activeren
B
overtuigen
C
informeren
D
amuseren

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Welk tekstdoel past bij een recept?
A
Informeren
B
Activeren
C
Instrueren
D
Amuseren

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Welk tekstdoel past bij een schoolboek?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions