Deutsch Kapitel 1: Ich Les 2

onregelmatige werkwoorden haben - sein
Kapitel 1: Ich
Unterrichtsstunde 1 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

onregelmatige werkwoorden haben - sein
Kapitel 1: Ich
Unterrichtsstunde 1 

Slide 1 - Slide

lesdoel
aan het einde van de les:

- Kun jij jezelf voorstellen in het Duits. 
- Kun jij korte zinnen schrijven waarbij jij jezelf voorstelt. 
- Kun jij de werkwoord haben en sein gebruiken. 

Slide 2 - Slide

Stel jezelf kort voor aan de hand van de volgende zinnen:


  • Ich heiße .......
  • Ich wohne in .......
  • Ich bin ....... Jahre alt.  

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

werkwoorden
Om zinnen in het Duits te kunnen maken heb je werkwoorden nodig. De werkwoorden hebben en zijn komen veel voor wanneer jij zinnen wilt maken in het Duits. Ook wanneer jij je wil voorstellen. 

Slide 5 - Slide

onregelmatige werkwoorden
De werkwoorden haben en sein zijn onregelmatige werkwoorden. Dit betekent dat er geen vaste regel is voor het vervoegen van deze werkwoorden. Je moet ze dus uit je hoofd leren! ( of afkijken op de volgende sheet )

Slide 6 - Slide

vervoeging haben en sein
haben
hebben
sein
zijn
ik
ich
habe
ich
bin
jij
du
hast
du
bist
hij/zij/het
er/sie/es
hat
er/sie/es
ist
wij
wir
haben
wir
sind
jullie
ihr
habt
ihr
seid
zij / U
sie/Sie
haben
sie/Sie
sind

Slide 7 - Slide

stappenplan
stap 1 : zoek naar het persoonlijk voornaamwoord in de zin.
stap 2: zoek in het schema welke vervoeging bij welk persoonlijk voornaamwoord hoort. 

tip! wanneer er geen persoonlijk voornaamwoord in de zin staat, kijk dan naar het onderwerp en kijk of deze enkelvoud of meervoud is.

enkelvoud --> er / sie / es vorm
meervoud --> sie/ Sie vorm 

Slide 8 - Slide

wat is er persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin?
Wo bist du geboren?
A
bist
B
geboren
C
wo
D
du

Slide 9 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin?
Seid ihr morgen zu Hause?
A
seid
B
ihr
C
morgen
D
zu Hause

Slide 10 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin?
Jetzt sind wir soweit.
A
jetzt
B
sind
C
wir
D
soweit

Slide 11 - Quiz

Welke vorm van haben past in onderstaande zin?
Ich ________ Hunger.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 12 - Quiz

Welke vorm van haben past in onderstaande zin?
Es _______ geregnet.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 13 - Quiz

welke vorm van sein past in onderstaande zin?
wir ______ verheiratet.
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 14 - Quiz

welke vorm van sein past in onderstaande zin?
Anita _______ 40 Jahre alt.
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 15 - Quiz

Welke vorm van sein past in onderstaande zin?
Ich ________ geboren in Oldenzaal.
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 16 - Quiz

Aufgabe
Luister naar het gesprek in het volgende filmpje. Beantwoord daarna de vragen. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Welke vraag heb je in het gesprek voorbij horen komen?
A
Wie heißt du?
B
Was ist deine Name?

Slide 19 - Quiz

Welke vraag heb je in het gesprek voorbij horen komen?
A
Wo kommst du vondaan?
B
Woher kommst du?

Slide 20 - Quiz

Welke vraag heb je in het gesprek voorbij horen komen?
A
Was bist du von Beruf?
B
Was für Beruf hast du?

Slide 21 - Quiz

Welke vraag heb je in het gesprek voorbij horen komen?
A
Wie ist deine Telefonnummer?
B
Deine Telefonnummer ist?

Slide 22 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Jij kunt nu:

- Jezelf voorstellen in het Duits. 
- Korte zinnen schrijven waarbij jij jezelf voorstelt. 
- De werkwoord haben en sein gebruiken. 

Slide 23 - Slide

Aufgabe
Bekijk het werkblad met de voorbeeldzinnen en schrijf er 15 op waarbij jij jezelf voorstelt in het Duits. 

Slide 24 - Slide