onregelmatige werkwoorden haben - sein

onregelmatige werkwoorden haben - sein
Duits
onregelmatige werkwoorden

1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

onregelmatige werkwoorden haben - sein
Duits
onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

lesdoel
aan het einde van de les:

- weet jij wat (onregelmatige) werkwoorden zijn. 
- kun jij de werkwoorden haben en sein vervoegen. 

Slide 2 - Slide

wat zijn werkwoorden?

Slide 3 - Slide

onregelmatige werkwoorden
De werkwoorden haben en sein zijn onregelmatige werkwoorden. Dit betekent dat er geen vaste regel is voor het vervoegen van deze werkwoorden. Je moet ze dus uit je hoofd leren! ( of afkijken op de volgende sheet )

Slide 4 - Slide

vervoeging haben en sein
haben
hebben
sein
zijn
ik
ich
habe
ich
bin
jij
du
hast
du
bist
hij/zij/het
er/sie/es
hat
er/sie/es
ist
wij
wir
haben
wir
sind
jullie
ihr
habt
ihr
seid
zij / U
sie/Sie
haben
sie/Sie
sind

Slide 5 - Slide

stappenplan
stap 1 : zoek naar het persoonlijk voornaamwoord in de zin.
stap 2: zoek in het schema welke vervoeging bij welk persoonlijk voornaamwoord hoort. 

tip! wanneer er geen persoonlijk voornaamwoord in de zin staat, kijk dan naar het onderwerp en kijk of deze enkelvoud of meervoud is.

enkelvoud --> er / sie / es vorm
meervoud --> sie/ Sie vorm 

Slide 6 - Slide

wat is er persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin?
Wo bist du geboren?
A
bist
B
geboren
C
wo
D
du

Slide 7 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin?
Seid ihr morgen zu Hause?
A
seid
B
ihr
C
morgen
D
zu Hause

Slide 8 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin?
Jetzt sind wir soweit.
A
jetzt
B
sind
C
wir
D
soweit

Slide 9 - Quiz

Welke vorm van haben past in onderstaande zin?
Ich ________ Hunger.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 10 - Quiz

Welke vorm van haben past in onderstaande zin?
Es _______ geregnet.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 11 - Quiz

welke vorm van sein past in onderstaande zin?
wir ______ verheiratet.
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 12 - Quiz

welke vorm van sein past in onderstaande zin?
Anita _______ 40 Jahre alt.
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 13 - Quiz

Welke vorm van sein past in onderstaande zin?
Ich ________ geboren in Oldenzaal.
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 14 - Quiz

lesdoel bereikt?

jij weet nu:

- het verschil wat (onregelmatige) werkwoorden zijn. 
- hoe je de werkwoorden haben en sein moet vervoegen. 

Slide 15 - Slide

opdracht
Je krijgt een werkblad van de docent. Je gaat aan de slag met het vervoegen van de werkwoorden haben en sein. 

Slide 16 - Slide