Kader 1 alle grammatica Kapitel 1 voor SO

Kader 1 grammatica Kapitel 1
Beste leerlingen, 
In deze LessonUp kunnen jullie zelfstandig de leerstof van het SO oefenen.
1 / 44
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Kader 1 grammatica Kapitel 1
Beste leerlingen, 
In deze LessonUp kunnen jullie zelfstandig de leerstof van het SO oefenen.

Slide 1 - Slide

Onderdeel 1
Het persoonlijk voornaamwoord


Bladzijde 13 in het boek 

Slide 2 - Slide

In de toets:
In de toets moet je de persoonlijke voornaamwoorden leren van het Nederlands naar het Duits, dus ik = ich bijvoorbeeld. 

Slide 3 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord
Wat is "ik" in het Duits

Slide 4 - Open question

Wat is "jij" in het Duits?

Slide 5 - Open question

Wat zijn "hij" in het Duits?

Slide 6 - Open question

Wat zijn "zij" in het Duits?

Slide 7 - Open question

Wat zijn "het" in het Duits?

Slide 8 - Open question

Onderdeel 2:
Het werkwoord Wohnen


Bladzijde 14 in je boek 

Slide 9 - Slide

wohnen
Stap 1: 
neem het hele werkwoord
wohnen

Slide 10 - Slide

wohnen
Stap 2: 
bepaal de stam van het werkwoord ( -en)
wohnen: stam= wohn

Slide 11 - Slide

wohnen
Stap 3: 
Plak de passende uitgang achter de stam
Bekijk bladzijde 14 als je de uitgang niet meer weet. 

Slide 12 - Slide

Wat voor een uitgang krijgt de 'ik-vorm' bij het werkwoord wohnen?
A
e
B
st
C
en

Slide 13 - Quiz

Wat voor een uitgang krijgt de 'jij-vorm'? (du)
A
e
B
st
C
t

Slide 14 - Quiz

Wat voor een uitgang krijgt de 'hij/zij/het-vorm'?
A
e
B
st
C
t

Slide 15 - Quiz

In de toets:
In de toets krijg je buiten het werkwoord Wohnen ook andere werkwoorden, zoals spielen of bijvoorbeeld machen waarbij je precies hetzelfde stappenplan volgt als bij het werkwoord Wohnen.  

Slide 16 - Slide

Voorbeeld:
In de toets zie je dit:
trinken    1. Du ............ ein Glas Wasser.

Op de stippellijn moet het werkwoord op de juiste manier vervoegd worden.
Stap 1: trinken - en = trink 
Stap 2: wat krijg je als uitgang bij de du-vorm? --> st
Stap 3:  -st achter trink- plakken. = trinkst 
Juiste antwoord: Du trinkst ein Glas Wasser. 

Slide 17 - Slide

Zet het werkwoord voor de zin in de juiste vorm:
lachen 1. Peter ............ immer viel.

Slide 18 - Open question

Zet het werkwoord voor de zin in de juiste vorm:
suchen 2. Sara ............. ihr buch.

Slide 19 - Open question

Zet het werkwoord voor de zin in de juiste vorm:
machen 3. Ich ............. jetzt meine Hausaufgaben.

Slide 20 - Open question

Zet het werkwoord voor de zin in de juiste vorm:
kommen 4. Chloe .......... aus den Niederlanden.

Slide 21 - Open question

Werkwoord Heißen
Onderdeel 3

bladzijde 21 in je boek

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Welke uitgang is anders als bij bijvoorbeeld het werkwoord "wohnen"

Slide 24 - Open question

Als de stam eindigt op .................... krijg je alleen een -t achter de du-vorm.
(Bladzijde 21 in je boek)

Slide 25 - Open question

Hoe zeg je in het Duits: ik heet
A
ich heißt
B
ich heiße
C
ich heißen

Slide 26 - Quiz

Hoe zeg je in het Duits: jij heet

Slide 27 - Open question

Hoe zeg je in het Duits: hij/zij/het heet
A
er/sie/es heiße
B
er/sie/es heißen
C
er/sie/es heißt

Slide 28 - Quiz

In de toets:
In de toets ga je buiten het werkwoord heißen ook andere werkwoorden krijgen, zoals küssen en bijvoorbeeld sitzen, die je ook moet kunnen vervoegen. 

Voorbeeld volgende slide

Slide 29 - Slide

Voorbeeld 
Zet de werkwoorden voor de zin in de juiste vorm. 

Grüßen   1. Paul .............. seine eltern.

Stap 1: hele werkwoord - en = grüß
Stap 2: welke uitgang krijgt Paul (er) --> t     (bladzijde 21 in boek)
Stap 3: achter elkaar plakken: grüßt. 

Slide 30 - Slide

Zet de werkwoorden voor de zin in de juiste vorm.
reisen 1. Du ............. immer gerne.

Slide 31 - Open question

Onderdeel 4:
Haben en sein

Bladzijde 33 in je boek

Slide 32 - Slide

In de toets:
In de toets moet je de juiste vorm van haben en sein kunnen opschrijven. 

Voorbeeld: 
Haben      1. Ich ........ zwei Brüder.
Antwoord
Haben      1. Ich habe zwei Brüder. 

Slide 33 - Slide

Vervoeg het werkwoord haben of sein.
Sein 1. Ich ....... zwölf Jahre alt.

Slide 34 - Open question

Vervoeg het werkwoord haben of sein.
Sein 2. Sie ....... sehr nett.

Slide 35 - Open question

Vervoeg het werkwoord haben of sein.
haben 3. Ich ....... einen Bruder.

Slide 36 - Open question

Vervoeg het werkwoord haben of sein.
haben 4. Jenny ....... Geburtstag.

Slide 37 - Open question

onderdeel 5:
Getallen van 0 t/m 20



Bladzijde 39

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

In de toets:
De juiste schrijfwijze kiezen van de getallen. 

Voorbeeld: 
Wir kaufen (2) zwei / zwanzig Bücher. 
Juiste antwoord = zwei

Slide 40 - Slide

Mein Vater hat (5) fünf / fünfzig Torten gebacken. Schrijf het juiste getal volledig op.

Slide 41 - Open question

Meine Schwester ist (18) achtzig / achtzehn Jahre alt.
Schrijf het juiste getal volledig op.

Slide 42 - Open question

Klaar met alles?
Test jezelf maken via Na Klar online:
1. Je gaat naar magister leermiddelen.
2. Klik op Na Klar: 
Zit je nog niet in mijn klas? Ga naar je profiel en onderaan kun je de klas toevoegen
Klassencodes:
VK1c: 943792
VK1d: 324318
Uitleg gaat verder op volgende slide .............

Slide 43 - Slide

Test jezelf
Ga naar Kapitel 1; Hamburg
Klik op 1.1
Scrol helemaal naar beneden: hier staat de test jezelf. 

Maak deze van 1.1 / 1.2/ 1.3 / 1.4 / 1.5

Slide 44 - Slide