This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
JONG EN OUD H5
Slide 1 - Slide
De bestedingen van een huishouden.
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid
Slide 2 - Quiz
De rente die op spaargeld wordt verdiend.
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid
Slide 3 - Quiz
Het inkomen van een huishouden.
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid
Slide 4 - Quiz
CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden.
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.
Slide 5 - Slide
Het boodschappenmandje van het CBS
Consumentenprijsindexcijfer:
een indexcijfer dat de ontwikkeling van de consumentenprijzen weergeeft. Je rekent het gemiddelde indexcijfer uit, rekeninghoudend met de weging.
Stappen
indexcijfer artikelgroep x wegingsfactor
tel alle uitkomsten bij elkaar op
deel door totaal van alle wegingen (meestal 100)
je hebt nu het cpi (consumentenprijsindexcijfer)
Slide 6 - Slide
Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie
Slide 7 - Quiz
CPI 2016 = 106,7 CPI 2017 = 109,2 Wat is de inflatie in 2017 t.o.v. 2016?
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Video
Verandering koopkracht/reële inkomen
De verandering van het reële inkomen wordt als volgt berekend: