Je kunt toelichten dat gedrag deels erfelijk is bepaald
Je kunt de dynamische relatie beschrijven tussen een organisme en zijn omgeving
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
B4: Vorming van gedrag
Leerdoelen:
Je kunt toelichten dat gedrag deels erfelijk is bepaald
Je kunt de dynamische relatie beschrijven tussen een organisme en zijn omgeving
Slide 1 - Slide
B4: Vorming van gedrag
Slide 2 - Slide
Wat kan invloed hebben op gedrag?
Slide 3 - Open question
Maxime en Zolikha kiezen één bepaalde chinchilla uit en noteren vijf minuten lang, elke vijf seconden, welk gedrag dit dier vertoont. Hun resultaten staan in tabel 2.
Hoe wordt tabel 2 genoemd?
A
ethogram
B
practicum
C
protocol
Slide 4 - Quiz
Noem een voorbeeld van een interne prikkel
Slide 5 - Open question
Noem een voorbeeld van een externe prikkel
Slide 6 - Open question
Wat hebben evolutie en gedrag met elkaar te maken?
Slide 7 - Open question
B4: Vorming van gedrag
Leerdoelen:
- Je kunt toelichten dat gedrag deels erfelijk is bepaald
- Je kunt de dynamische relatie beschrijven tussen een organisme en zijn omgeving
Slide 8 - Slide
Gedrag komt van:
Gedrag is afhankelijk van erfelijke (aangeboren)
en
aangeleerde (ervaring) eigenschappen
Slide 9 - Slide
De omgeving vormt ons en wij de omgeving
Interne en externe prikkels + aangeleerde en aangeboren gedragsinformatie --> GEDRAG
Slide 10 - Slide
Factoren met invloed op het gedrag
Fysiologie
Anatomie (bouw)
Ontwikkelingsfase
Gezondheid
Leerprocessen
Slide 11 - Slide
B4: De vorming van gedrag
Gedrag & natuurlijke selectie
Gedrag dat het voortplantingssucces vergroot, heeft een grotere kans om bij nakomelingen voor te komen --> Adequaat gedrag
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Doorgegeven gedrag
"fainting goat" ras, hoge kwaliteit vlees en groeit snel maar.....
Bij schrik verstijft het lichaam!
Genetisch bepaald
maar niet adequaat gedrag in de natuur
Door menselijk handelen
Slide 14 - Slide
Interne prikkels bepalen mee
Interne prikkels gaan vooral over homeostase van het lichaam:
Voeding, vocht, temperatuur, etc
Slide 15 - Slide
Motivatie om te eten
Externe en interne prikkels bepalen samen de motivatie (drang) om gedrag te vertonen
Soms is een heel sterke externe prikkel genoeg (ijsje)
De best aangepaste reactie heeft de maximale overlevingskans
Slide 16 - Slide
Motivatie:
de bereidheid om een bepaald gedragssysteem uit te voeren.
De interne prikkel is hier laag (geen hongergevoel), maar de externe prikkel is hoog (erg lekker eten). Dit levert samen voldoende motivatie op om het ijsje te eten
Hier zou je onvoldoende motivatie hebben. Zowel de interne- als externe prikkel zijn laag
Als de interne prikkel hoog genoeg is dan is er maar een lage externe prikkel nodig om voldoende motivatie te hebben om te eten
Slide 17 - Slide
Terugkerende veranderingen prikkelsterkte
Interne prikkels kunnen per periode verschillen
Dag / nacht (bioritme)
Levenscyclus
Externe prikkels veranderen ook
Daglengte
Temperatuur
Slide 18 - Slide
Periodieke invloeden
Regelmatige, terugkerende, schommelingen in prikkelsterkte
Voortplantingsprikkel
Biologische klok (bioritme)
Daglengte
Temperatuur
Oorzaken: verandering in hormoonspiegel, neurotransmitters
Dieren merken dit, maar kunnen ze denken?
Patrick van Asselt, 2018
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
Nico Tinbergen (1907-1988)
Sleutelprikkel: een prikkel waarop altijd hetzelfde gedrag volgt.
Slide 21 - Slide
B4: Vorming van gedrag
Slide 22 - Slide
Sleutelprikkel
Sleutelprikkel: prikkel die altijd hetzelfde gedrag tot gevolg heeft
De respons op een sleutelprikkel is aangeboren
Slide 23 - Slide
B4: Vorming van gedrag
Supranormale prikkel: een sleutelprikkel die een extra sterk gedrag produceert.
Slide 24 - Slide
Supranormale prikkels
Supranormale prikkels: versterkte sleutelprikkel
Leidt tot een sterkere respons
Overdreven eigenschappen = gebruik maken van supranormale prikkels
Slide 25 - Slide
Een supranormale prikkel (vergeleken met een sleutelprikkel) is:
A
Een sterkere prikkel voor hetzelfde gedrag.
B
Een kunstmatige prikkel voor hetzelfde gedrag.
C
Een aangeboren prikkel voor hetzelfde gedrag.
D
Een aangeleerde prikkel voor hetzelfde gedrag.
Slide 26 - Quiz
Een sleutelprikkel:
A
Leidt altijd naar hetzelfde gedrag.
B
Leidt naar meerdere mogelijkheden qua gedrag.
C
Leidt naar aangeleerd gedrag.
D
Leidt naar aangeboren gedrag.
Slide 27 - Quiz
Wanneer je een rood licht ziet, stop je
A
Aangeboren gedrag
B
Aangeleerd gedrag
Slide 28 - Quiz
B4: Vorming van gedrag
Leerdoelen
Je kunt toelichten dat gedrag deels erfelijk is bepaald
Je kunt de dynamische relatie beschrijven tussen een organisme en zijn omgeving
Slide 29 - Slide
B4: Vorming van gedrag
Leerdoelen:
- Je kunt toelichten dat gedrag deels erfelijk is bepaald
- Je kunt de dynamische relatie beschrijven tussen een organisme en zijn omgeving