This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Het vertellen van verhalen
Slide 1 - Slide
Huiswerk nakijken
Slide 2 - Slide
Hoe was het ook alweer: Waarom zou je lezen?
Lezen verruimt je denken
Lezen vergroot je welzijn
Lezen leert jou om jezelf en anderen beter te begrijpen
Lezen bevordert je taalcompetenties
Slide 3 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Begrippen verhaalanalyse (narratologie)--> aantekeningen maken
Slide 4 - Slide
Doel
Aan het eind van de les ken je:
de belangrijkste begrippen uit de narratologie;
kan je de begrippen uit de narratologie toepassen bij het bespreken van een verhaal;
kan je in eigen woorden zeggen wat de functie van een verhaal is;
Slide 5 - Slide
Het vertellen van verhalen: begrippen
Verhaaltheorie - narratologie: begrippen die nodig zijn om kritisch over verhalen te praten.
Grondelementen:
Personages,
Tijd
Ruimte
Slide 6 - Slide
Indelen proza: lengte
Kort verhaal (max. 20 blz, een hoofdpersoon, verhalenbundel)
Novelle (Hooguit 100 blz., een centrale gebeurtenis, wel meerdere belangrijke personages, boekenweekgeschenk).
Roman (Een verhaal (niet per se liefde), geen beperkingen
Slide 7 - Slide
Indelen verhalen: genre
Meestal kun je een verhaal in een of meerdere hokjes plaatsen. Kom je een van deze typeringen tegen, dan weet je ongeveer wat je kunt verwachten.
Slide 8 - Slide
Personages
- hoofdpersonen,
- bijpersonen,
- round character (vol), personage dat in het
verhaal een zekere ontwikkeling doormaakt.
- flat character (plat), personage dat weinig is uitgewerkt
Slide 9 - Slide
Hoe weet je dat iemand de hoofdpersoon is?
A
omdat hij / zij dat zegt
B
omdat je in haar/zijn hoofd zit en hij/zij een ontwikkeling doormaakt.
C
je leest wat hij/zij denkt en voelt en je wordt als het ware die persoon
D
omdat hij/zij overal bij is.
Slide 10 - Quiz
waar moet je allemaal op letten als je een hoofdpersoon beschrijft?
A
uiterlijk en innerlijk
B
uiterlijk, innerlijk en wat hij/zij zegt en denkt.
C
uiterlijk, innerlijk, wat hij/zij zegt en denkt en wat anderen over hem/haar denken en vertellen.
D
uiterlijk, innerlijk, wat hij/zij zegt en denkt en wat anderen over hem/haar denken en vertellen en leeftijd, geslacht enz.
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Video
Wie is de hoofdpersoon en hoe weet je dat?
Slide 13 - Open question
Beschrijf de hoofdpersoon qua innerlijk en uiterlijk. Noem van elk 2 kenmerken.
Slide 14 - Open question
Gebeuren
- plot
- verhaalstructuur (opbouw)
- chronologisch
- logisch
- causaliteit
Slide 15 - Slide
Opbouw verhaal: Begin
We kennen drie hoofdvormen om een verhaal te beginnen:
Ab ovo (letterlijk:Vanaf het ei) Het verhaal begint met een inleiding waarin we kennismaken met de hoofdfiguren en de situatie.
De opening-in-de-handeling (Latijn: in media res) Je zit meteen middenin het verhaal, achteraf praat de schrijver je bij over de situatie en de hoofdfiguren als dat nodig is.
Post rem Het boek begint met het einde van het verhaal. Je leest verder hoe het allemaal zo gekomen is.
Slide 16 - Slide
Opbouw verhaal: slot
Open eind: Het verhaal is niet afgesloten. Je weet niet wat er nu met de hoofdfiguur gaat gebeuren. Het is de bedoeling dat het verhaal verder werkt in de gedachten van de lezer. Het maakt een vervolg mogelijk.
Gesloten eind: Alle verhaallijnen zijn netjes aan elkaar geknoopt. Je krijgt een antwoord op al je vragen.
Slide 17 - Slide
Chronologisch en logisch
We verwachten dat de gebeurtenissen in een verhaal chronologisch, in de juiste volgorde, en logisch zijn. Het hoeft echter niet te betekenen dat alle gebeurtenissen in chronologische volgorde worden verteld. Veel schrijvers kiezen voor een niet-chronologische opbouw, maar brengen met flashbacks en flashforwards wel een verband aan. Een verhaal is geloofwaardig als er een logisch verband is tussen oorzaak en gevolg (causaliteit).
Slide 18 - Slide
Tijd
vertelde tijd
verteltijd
tijdvertraging/ tijdverruiming
tijdverdichting/tijdversnelling
tijdsprong/ flashback/ flashforward
Slide 19 - Slide
Tijd
Verteltijd: de tijd die nodig is om een verhaal te vertellen.
aantal bladzijdes of regels
Vertelde tijd: de tijd die verstrijkt in het verhaal.
uren, dagen, weken, maanden, jaren, eeuwen
Kijk naar de volgende trailer: Wat is de verteltijd en wat is de vertelde tijd?
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
Je kent het vast wel uit de film: nog tien seconden heeft de held om de bom te ontmantelen! Daar gaan we:
10, 9…
Helaas zit de actieheld vastgebonden op een stoel in het hoofdkwartier van de bad guy, dus hij moet eerst zijn boeien zien los te maken met een glasscherf van een kapotgeslagen whiskeyglas..
8, 7…
We moeten niet vergeten dat de held ook nog de wereld moet redden door op de computer van de schurk de geheime code te kraken waarmee hij de snode plannen weet te voorkomen – na drie keer een verkeerd wachtwoord is het gelukt…
5, 4…
De held rent door het hoofdkwartier en springt een hele trap naar beneden. Onderweg slaat hij drie brede portiers knockout –
3, 2…
en hij is bij de bom en haalt de juiste draadjes los, waardoor de bom onschadelijk is gemaakt. Of niet.
Slide 22 - Slide
Tijdvertraging
In tien seconden? Echt? Nee, natuurlijk niet; in de film duurt deze scène al gauw twee minuten. De regisseur van de film wijkt af van de werkelijke tijd. Zo wordt het verhaal een stuk spannender. Dat doen schrijvers ook wel, op verschillende manieren. Ze laten een personage bijvoorbeeld drie pagina’s nadenken voordat hij antwoord geeft op een vraag. De tijd wordt trager beschreven dan in werkelijkheid; we noemen dat tijdvertraging.
Slide 23 - Slide
Tijdverdichting
Het tegenovergestelde kan natuurlijk ook: Deze zomervakantie ging ik op vakantie naar Italië. Ik bezocht Rome, Florence en Pisa en het hele gezin kwam zongebruind en goedgehumeurd terug. Een hele zomervakantie in drie zinnen!
Slide 24 - Slide
Tijdsprong
Of de verteller maakt een sprong in de tijd: ‘Na de zomervakantie ging ik weer naar school.’ Of er begint een nieuw hoofdstuk en je hoofdpersoon is ineens twee jaar ouder, of aan het eind van zijn leven
Slide 25 - Slide
flashback en flashforward
Een flashback springt terug in de tijd om eerdere gebeurtenissen of situaties te tonen die zich hebben voorgedaan vóór het huidige moment in het verhaal. Dit kan helpen bij het verduidelijken van achtergrondinformatie, motieven of karakterontwikkeling.
Een flashforward daarentegen springt vooruit in de tijd om een glimp te bieden van toekomstige gebeurtenissen of situaties. Dit kan spanning opbouwen of vragen oproepen over wat er nog gaat gebeuren in het verhaal.
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Video
Verteltijd en vertelde tijd
Volgorde en tijd
Verhaalopbouw
telling
showing
verteltempo
versnelling
vertraging
tijdverdichting
chronologisch
niet-chronologisch
flashback
vooruitwijzing
inleidend begin
gesloten einde
verhaallijn
Slide 28 - Drag question
Ruimte/setting/decor
Waar speelt het verhaal zich allemaal af?
Sfeer oproepen
Thema ondersteunen
Opbouw van het verhaal
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Video
Slide 31 - Slide
Welk gevoel roept deze ruimte bij je op?
Slide 32 - Open question
ruimte
Beeldvormend: geeft aan waar het verhaal zich afspeelt zonder dat de ruimte een bijzondere betekenis heeft.
Sferisch: de ruimte versterkt de sfeer die de schrijver in (dat gedeelte van) het verhaal oproept.
Symbolisch: de ruimte heeft een diepere betekenis en staat symbool voor de gevoelens van een personage, het thema of iets anders in het verhaal.
Slide 33 - Slide
Verhaalmotieven
Een verhaalmotief is een element dat meerdere keren in een verhaal terugkomt. Dat kan van alles zijn. Wat jou opvalt is een motief. Motieven ondersteunen het thema en / of brengen structuur aan in een verhaal.
Slide 34 - Slide
Je kunt een motief omschrijven met deze zin: Door het hele boek speelt
de menukaart, die aangeeft in welke fase van het verhaal we zijn (Het diner - Herman Koch);
de wereldgeschiedenis, de jaartallen van de hoofdstukken zijn gekozen op gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis (De aanslag - Harry Mulisch);
de vader die zegt: "Het is een bijzonder kind en dat is ie", en daarmee zijn onvoorwaardelijke liefde voor zijn zoon uitspreekt (Dik Trom - C. Joh. Kieviet);
water: Waldemar voelt zich vrij als hij zwemt, als kind hangt hij achter grote schepen in Paramaribo, de branding in Scheveningen geeft hem rust en ...... (even zelf lezen) (Sonny Boy - Annejet van der Zijl)
Slide 35 - Slide
Vertelperspectief
ik-verteller: alleen gevoelens en gedachtes van de ik-persoon
hij-/zij-verteller: meer afstand tot de hoofdpersonen, maar je kunt heel goed meeleven.
alwetende verteller: iemand lijkt het verhaal te vertellen. Iemand die van bovenaf meekijkt en verslag doet van de gebeurtenissen.
Slide 36 - Slide
Vertelperspectief
enkelvoudig: je kijkt mee met één hoofdpersoon
meervoudig: je kijkt afwisselend mee met verschillende personen
betrouwbaar: je kunt ervan uitgaan dat iemand de/zijn waarheid vertelt
onbetrouwbaar: de persoon met wie je meekijkt is onder invloed (van drugs, drank, medicijnen)
Slide 37 - Slide
Ik-perspectief
Je ziet alles door de ogen van de verteller;
Geschreven in de ik-vorm;
Leert de ik-persoon heel goed kennen;
Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.
Slide 38 - Slide
Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd? (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)
Slide 39 - Slide
Personaal perspectief
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Geschreven in de hij- of zij-vorm;
Leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 40 - Slide
Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)
Slide 41 - Slide
Alwetend perspectief
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 42 - Slide
Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. (Uit: De avonden – Gerard Reve)
Slide 43 - Slide
Meervoudig perspectief
Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)
Slide 44 - Slide
Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
(Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)
Slide 45 - Slide
'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief
Slide 46 - Quiz
Welke is onjuist? Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm
Slide 47 - Quiz
"De kleine Erik lag, juist op het ogenblik dat dit boekje begint, in het oude bed van grootmoeder Pinksterblom met den troonhemel en de zijden kwasten, en keek over den rand van het blanke laken de schemerige kamer in.”
“Stefan schoof zijn voetbalplunje naar het midden van de kamer en zette het raam open, want het stonk werkelijk vreselijk: een muffe grondlucht vermengd met zuur zweet. Maar daarom hoefde zijn moeder toch niet zo uit haar dak te gaan, dacht hij. Die kleren zijn na vijf minuten toch weer vuil. Op het veld ruik je dat niet. Bij de meesten staat de schimmel in hun tas, behalve bij Frits en Davie, de heertjes. Keurig gestreken shirtjes en broekjes, gewassen kousen en in het veld lopen ze te krukken. Wat heb je aan die gasten?”
ik-verteller
hij-/zij-verteller
alwetende verteller
Slide 48 - Drag question
Hoofdpersonen
Bijfiguren
Leer je kennen door wat ze denken en voelen
Medespelers en figuranten
Round characters
Flat characters
Hebben altijd een probleem
Types
Zijn vaak helper / tegenstander
Slide 49 - Drag question
Aan de slag
Pak 'Poep' erbij (blz. 167).
Wat kun je vertellen over:
- vertelde tijd, verteltijd
- tijdvertraging, tijdverdichting, tijdsprong
- karakters personages
- ruimte
Slide 50 - Slide
Opdracht: Analyseer het verhaal
Zakelijke gegevens
genre
personages
ruimte
tijd
structuur
perspectief
motieven
1. Lees het verhaal: De kater komt later'.
2. Analyseer het verhaal, door naar de acht begrippen te kijken. Wat kun je vertellen over.....