Je bent stil en luistert aandachtig naar de speech.
Vragen stellen mag, reageren met je eigen mening op de inhoud niet!
Slide 3 - Slide
Praktische zaken mondeling
5 goedgekeurde boeken
9, 11 of 12 april, wees op tijd.
Te laat = minder tijd voor je mondeling = lager cijfer.
Niet komen = gemist pta.
15 min. p.p.
Uiterlijk 5 april afspraak plannen via link Classroom.
Let op praktijkexamen, mondeling Engels of Duits.
Geen leesdossier = geen mondeling = geen examen
Leesdossier uiterlijk morgen in de les geprint inleveren.
Leesdossier tijdens de mondeling? Alleen bij nood, alle informatie zit in je hoofd.
Slide 4 - Slide
Hoe voorbereiden?
Leer de theorie uit deze LessonUp goed uit je hoofd.
Leer de informatie in je leesdossier goed uit je hoofd.
Slide 5 - Slide
Personages in leesdossier
Hoofdpersoon: personage dat een grote verandering doormaakt, degene om wie het verhaal draait.
Tegenspeler: belangrijkste persoon voor de hoofdpersoon en zijn verhaal. Kan ook een eigenschap van de hoofdpersoon zijn. Door tegenspeler komt hoofdpersoon in beweging. Leg je keuze voor tegenspeler uit.
Bijpersonen: noem een aantal belangrijke personages voor het verhaal / hoofdpersoon.
Slide 6 - Slide
Extra informatie hoofdpersoon
Uiterlijke kenmerken
Karaktereigenschappen
Ontwikkeling van een personage in het verhaal
Eén of twee belangrijke gebeurtenissen voor de hoofdpersoon en zijn ontwikkeling.
Slide 7 - Slide
Titelverklaring
Waar verwijst de titel naar?
Meestal twee verklaringen: letterlijk en figuurlijk
Slide 8 - Slide
Perspectief verhaal
Alwetende verteller: staat buiten het verhaal en weet van iedereen de gedachtes en handelingen, geeft omschrijvingen van alles wat er gebeurt.
Personale verteller(hij/zij/jij/wij): verteller binnen het verhaal waarbij je de gedachtes van 1 persoon leest.
Ik-verteller:binnen het verhaal, alles vanuit 1 persoon, de ik-verteller.
Slide 9 - Slide
Extra informatie bij verteller
Verteller is niet de schrijver van het verhaal, het is door wiens bril je het verhaal leest.
Vaak is de alwetende verteller afgewisseld met de personale verteller.
Dialogen moet je niet bekijken voor het bepalen van het perspectief.
Slide 10 - Slide
Verhaallijn
Belangrijkste gebeurtenissen vertellen die de hoofdpersoon en de tegenspeler meemaken.
Samenvatting met de kern van het verhaal.
Geef aan of het een fabel is of een sujet met uitleg en voorbeelden.
Slide 11 - Slide
Tijd in een verhaal
In welke tijd speelt het zich af?
Let op: data, voorwerpen, manier van communiceren, gebeurtenissen in de geschiedenis, beroemde mensen die worden genoemd.
Doet de schrijver iets bijzonders met de tijd in het verhaal? Bijvoorbeeld 2 verhalen door elkaar op 2 verschillende momenten.
Slide 12 - Slide
Begrippen bij tijd
Flashback: je gaat terug in de tijd om informatie te krijgen over eerdere gebeurtenissen die belangrijk zijn voor het personage of het verhaal.
Flashforward: je krijgt informatie over de toekomst in het verhaal om je als lezer extra informatie te geven die de personages nog niet weten of om je nieuwsgierig te maken.
Chronologisch: verhaal wordt in logische tijdsvolgorde vertelt zonder flashbacks of flashforwards (fabel).
A-chronologisch: tijd verandert vaak in het verhaal, niet in de logische volgorde van tijd verteld. Er zijn flashbacks en/of flashforwards in het verhaal (sujet).
Slide 13 - Slide
Ruimte in een verhaal
Kan een stad, plaats of ruimte zijn.
Eén of meerdere plekken die belangrijk zijn voor het verhaal.
Kijk naar de plekken of ruimtes waar de hoofdpersoon veel meemaakt in het verhaal.
Slide 14 - Slide
Functies van spelen met tijd of ruimte in een verhaal
Spanning.
Extra informatie over gebeurtenissen / personages.
Informatie over karakter / motieven van personages.
Slide 15 - Slide
Patronen
Geen personages!
Gebeurtenissen / gedachtes / dromen / voorwerpen die telkens terugkomen.
Terugkerende onderwerpen (thema's) die worden besproken in het boek, maar die niet centraal staan in het verhaal.
Geef aantal voorbeelden + uitleg in leesdossier.
Slide 16 - Slide
Hoofdmotief
Belangrijkste onderwerp (patroon) in het verhaal. Leg uit waarom jij dat vindt.
Gebruik de ontdekte patronen in het verhaal om tot het hoofdmotief te komen.