De eiwitsynthese

1 / 62
next
Slide 1: Slide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

This lesson contains 62 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning
mRNA, tRNA en codon
DNA 

Transcriptie en translatie


LPD 9 B

Slide 2 - Slide

Genexpressie

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Na deze les kan je ...
  • verwoorden hoe en waar de transcriptie gebeurt in de cel
  • verwoorden wat de taak is van mRNA
  • verwoorden hoe en waar de translatie gebeurt in de cel

Slide 5 - Slide

Van DNA-code tot eiwit

Slide 6 - Slide

Eiwitsynthese
DNA naar RNA
  1. Transcriptie van DNA naar mRNA
  2. Transport mRNA naar cytoplasma
  3. Translatie van mRNA naar eiwit

Slide 7 - Slide

Eiwitsynthese

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

DNA
RNA
Dubbele streng
Enkele streng
Desoxyribose
Ribose
Thymine
Uracil
Kern
Kern & cytoplasma

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Video

Herhaling: Hoe heten de bouwsteentjes van eiwitten?
A
A,C,T,G
B
ribosomen
C
aminozuren

Slide 12 - Quiz

Waar worden de aminozuren aan elkaar gebonden tot eiwitten?

Slide 13 - Open question

eiwitten
Bestaan uit een lange keten van aminozuren.
Er bestaan 20 verschillende soorten aminozuren.
De code voor de volgorde van aminozuren staat vast in de nucleotidenvolgorde van het RNA (volgorde AUCG).

De code voor 1 aminozuur zijn 3 opeenvolgende nucleotiden: codon. 

Slide 14 - Slide

start/stop
De synthese van een aminozuurketen begint altijd bij het ''start'' codon en stopt bij het ''stop'' codon.

Start codon is altijd AUG, er zijn meerdere stopcodonnen. Zoek eens een code op van een stop codon.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Video

Slide 28 - Slide

aminozuren
In de cel is altijd een voorraad van de 20 aminozuren aanwezig. Deze wordt aangevuld door bijvoorbeeld voeding. 
Meerdere ribosomen kunnen hetzelfde RNA lezen -> veel eiwitten

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Genetische code -  5'AUG AGC AAG 3'

Slide 32 - Slide

eiwitten
Ribosomen in cytoplasma of op endoplasmatisch ret.
Eiwitten op endoplasmatisch reticulum zijn nog niet ''af''.
In golgisysteem uiteindelijke vorm.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video

HERHALING

Slide 36 - Slide

Schrijf op:
TRANSCRIPTIE = 
*noteer waar en wat er gebeurt*
TRANSLATIE = 
*noteer waar en wat er gebeurt*

Slide 37 - Slide

Wat zijn de DNA-nucleotiden die afgelezen zijn om dit codon te schrijven?

Slide 38 - Slide

de DNA-nucleotiden die afgelezen zijn om dit codon te schrijven zijn ATG

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Oefenen
Los de vragen op de volgende slides op.

Slide 43 - Slide

Welk celorganel maakt eiwitten?
A
Ribosomen
B
Lysosomen
C
Celkern
D
Mitochondriën

Slide 44 - Quiz

Welke binding zorgt voor de secundaire structuur van eiwitten?
A
Waterstofbruggen
B
Zwavelbruggen
C
Van der Waalsbindingen
D
Ionbinding

Slide 45 - Quiz

Welke binding zorgt voor de tertiaire structuur van eiwitten?
A
Waterstofbruggen
B
Zwavelbruggen
C
Van der Waalsbindingen
D
Ionbinding

Slide 46 - Quiz

Een anticodon is een basentriplet
A
in DNA mRNA en tRNA
B
alleen in tRNA
C
alleen in mRNA
D
alleen in DNA

Slide 47 - Quiz

In een cel komen 3 types van RNA voor: mRNA, tRNA, rRNA (ribosomaal = onderdeel van het ribosoom). Welke uitspraak is juist?
A
Alleen mRNA wordt gesynthetiseerd door transcriptie
B
Alleen mRNA en tRNA komen tot stand via transcriptie
C
Alle RNA types spelen een rol bij transcriptie
D
De 3 types RNA worden aangemaakt via transcriptie

Slide 48 - Quiz

Een tRNA-molecule heeft als anticodon AUG. Welke basesequentie in het DNA codeert voor het aminozuur dat door tRNA wordt aangebracht?
A
UAC
B
TAG
C
ATG
D
TTC

Slide 49 - Quiz

Ook al zijn er voldoende noodzakelijke moleculen, het translatie proces zal stoppen omdat:
A
Er een losmakingsfactor bindt op het ribosoom
B
De opbouw van de polypetide stilvalt
C
Een polypeptide zich opvouwt tot een proteïne
D
Er een stopcodon voorkomt op het mRNA

Slide 50 - Quiz

Zet de zinnen over translatie op de volgende slide in de juiste volgorde. Dit doe je door de zinnen te verslepen naar het overeenkomstig getal. 

Slide 51 - Slide

1
2
3
4
5
6
mRNa hecht zich aan kleine subeenheid
Ribosoom verplaatst zich over mRNA
Juist AZ hecht aan juist tRNA
Polypeptide vouwt tot een afgewerkt proteïne
tRNA bindt aan startcodon op mRNA
AZ wordt geactiveerd

Slide 52 - Drag question

Voor welk aminozuur bevat het codon ACG de code?
A
serine
B
cysteïne
C
tryptofaan
D
threonine

Slide 53 - Quiz

Welk van de onderstaande codons is geen stopcodon?
A
UAA
B
UGA
C
UAG
D
UAU

Slide 54 - Quiz

Wat gebeurt er tijdens de transcriptie? Waar heeft dit proces plaats?

Slide 55 - Open question

Wat gebeurt er tijdens de translatie? waar heeft dit proces plaats?

Slide 56 - Open question

Maak een RNA-kopie van deze DNA-streng:
C T T A C T G G A T T C G C A C T G

Slide 57 - Open question

De vorm en functie van een eiwit worden bepaald door...
A
De volgorde van de chromosomen
B
De volgorde van de aminozuren
C
De volgorde van de polypeptiden
D
De volgorde waarin de kip haar eieren legt

Slide 58 - Quiz

Een codon bestaat uit...
A
1 base
B
2 basen
C
3 basen
D
4 basen

Slide 59 - Quiz

Waar vinden transcriptie en translatie plaats?
A
Beide in de kern
B
Beide in het cytoplasma
C
Transcriptie in de kern en translatie in het cytoplasma
D
Translatie in de kern en transcriptie in het cytoplasma

Slide 60 - Quiz

ICT-taak Eiwitsynthese

Slide 61 - Slide

Slide 62 - Link