Onderdeel 5 Hoofdstuk 5: Kennen/kunnen, liggen/leggen (NN editie 6 bk)

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?
 Editie 6: Hoofdstuk 5: Kennen/kunnen, liggen/leggen 

  1. Theorie: Kennen/kunnen, liggen/leggen 
  2. Zelfstandig aan de slag


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les, kun je

  • de werkwoorden 'kennen' en 'kunnen'  onderscheiden en gebruiken in zinnen
  • de werkwoorden 'liggen' en 'leggen' onderscheiden en gebruiken in zinnen

Slide 3 - Slide

Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les moeten kunnen doen.
Wat weet je al over werkwoorden?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat er gebeurt. Bijvoorbeeld: lopen, praten, eten.

Slide 5 - Slide

Leg kort uit wat werkwoorden zijn.
'Kennen' of 'kunnen'
  • Gebruik 'kennen' als je iets of iemand herkent of bekend bent met iets. Bijvoorbeeld: Ik ken deze stad goed. 

  • Gebruik 'kunnen' als je iets kunt doen. Bijvoorbeeld: Ik kan goed zwemmen.

Slide 6 - Slide

Geef voorbeelden van zinnen met 'kennen' en 'kunnen'. Vraag de leerlingen om nog meer voorbeelden te bedenken.
'Liggen' of 'leggen'
  • Gebruik 'liggen' als iets ergens in rust ligt. Bijvoorbeeld: De kat ligt op de bank. 

  • Gebruik 'leggen' als je iets ergens neerlegt. Bijvoorbeeld: Ik leg het boek op de tafel.

Slide 7 - Slide

Leg het verschil tussen 'liggen' en 'leggen' uit met voorbeelden. Vraag de leerlingen om nog meer voorbeelden te bedenken.
Oefenen:

Maak de volgende zinnen af:

1) Ik _____ goed tekenen. (kennen/kunnen)

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Oefenen:

Maak de volgende zinnen af:

2) Waar _____ mijn sleutels? (liggen/leggen)

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Oefenen:

Welk heel werkwoord gebruik je in deze zin: 'Ik .... heel hoog springen.'?

kennen of kunnen?
A
ken
B
kan

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen:

Welk heel werkwoord gebruik je in deze zin: 'De boeken ...... op de tafel.'?

liggen of leggen?
A
liggen
B
leggen

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen:

Welk heel werkwoord gebruik je in deze zin: 'Hij ...... de weg naar huis.'?

kennen of kunnen?
A
kent
B
kan

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig aan het werk 
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig de opdrachten: 
Editie 6, Hoofdstuk 5: Kennen/kunnen, liggen/leggen óf boek blz. 192 t/m 195
Je mag overleggen.

Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je werkt hier de rest van de les aan
Klaar? Meld je bij de docent.
Docent kijkt welke opgaven eventueel nog opnieuw gemaakt kunnen worden. 
Daarna ga je lezen in je leesboek!

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Je kunt nu:

  • de werkwoorden 'kennen' en 'kunnen'  onderscheiden en gebruiken in zinnen √
  • de werkwoorden 'liggen' en 'leggen' onderscheiden en gebruiken in zinnen√

Slide 14 - Slide

Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les moeten kunnen doen.