2.4 Taalbewustzijn 2h/v

Taalbewustzijn 2.4
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Taalbewustzijn 2.4

Slide 1 - Slide

Wellekom bè Neidâhles

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Taalvormen
*Standaardtaal: Algemeen Nederlands/Standaard Nederlands
*Varianten op de standaardtaal: 
Dialect (gekenmerkt door accenten)
Regiolect (dialecten, die naar elkaar toe groeien)

Slide 4 - Slide

Bepalende factoren:
* Lokale taalvariatie, in klein gebied gesproken, informeel taalgebruik. Meestal 1 of enkele dorpen, geen duidelijke grenzen = dialect
voorbeelden : Sallands, Twents

Slide 5 - Slide

Bepalende factoren :
WE* Regionale taalvariatie, naar elkaar toe gegroeide dialecten. Een regiolect wijkt af qua woordenschat en uitspraak van de standaardtaal.
voorbeelden : West-Brabants, Zuid-Limburgs

Slide 6 - Slide

Taalvariatie
- Standaardtaal
- Dialect 
- Streektaal
- Groepstaal
- Straattaal 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Kijk naar taal : 
Synoniemen en antoniemen

Slide 9 - Slide

Challenge !
  • Kies zelf een woord en schrijf het in je schrift zonder dat anderen het zien
      of type het in Word.
  • Vertel over het woord  zonder het woord te noemen.
  • Je groepsleden moeten raden welk woord je hebt.
timer
0:30
30 sec per persoon

Slide 10 - Slide

SYNONIEM
Definitie?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Bedenk nu zelf een voorbeeld van synoniemen. (b.v. paard en knol)

Slide 13 - Open question

Synoniem voor crimineel is
A
onaardig
B
misdadig
C
agressief
D
enthousiast

Slide 14 - Quiz

Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen

Slide 15 - Quiz

Synoniem voor opmerkelijk is
A
normaal
B
gezien
C
bijzonder
D
merkloos

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Antoniem
Definitie?

Slide 18 - Slide

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 19 - Slide

Homoniemen

Slide 20 - Slide

Tja wat zou een homoniem kunnen zijn? Schrijf je idee op
timer
2:00

Slide 21 - Open question

Homoniemen
  • Woorden met 2 betekenissen
  • Je schrijft ze hetzelfde
  • Context in de zin

Slide 22 - Slide

Even checken!

Slide 23 - Slide

Homoniemen zijn.....
A
Twee woorden met dezelfde betekenis maar je schrijft ze anders
B
Twee verschillende woorden voor dezelfde betekenis
C
Twee betekenissen voor hetzelfde woord
D
Geen idee, ik moet nog even goed oefenen

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 25 - Quiz

Welke kunnen homoniem zijn ?
A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 27 - Quiz

Maak 2 zinnen met het volgende woord: kater

Slide 28 - Open question

Maak 2 zinnen met het volgende woord: arm

Slide 29 - Open question

Maak 2 zinnen met het volgende woord: weer

Slide 30 - Open question

Maak 2 zinnen met het volgende woord: arm

Slide 31 - Open question

Maak 2 zinnen met het volgende woord: kop

Slide 32 - Open question

Zijn de volgende woorden homoniemen? "Reizen" en "rijzen".

Slide 33 - Open question

Welke zin bevat het correcte homoniem?
A
De jeuk is zo erg; ik krap uit ellende mijn hoofdhuid kapot.
B
Op het strand vond ik een mooie krap.
C
Dat jurkje zit veel te krap.
D
De kat krapt de krullen van de trap.

Slide 34 - Quiz

Welke zin bevat het correcte homoniem?
A
Het deeg reist de pan uit!
B
Ik heb vandaag reist gegeten.
C
In 'Back to the Future' reist de hoofdpersoon door de tijd.
D
Wij gaan vanavond op rijs.

Slide 35 - Quiz

Homoniemen
(bedenk er zoveel mogelijk)

Slide 36 - Mind map

Synoniemen
(bedenk er zoveel mogelijk)

Slide 37 - Mind map

Ik vind homoniemen over het algemeen makkelijker dan synoniemen
Ik vind homoniemen makkelijker
Ik vind synoniemen makkelijker
Ik vind het allebei even makkelijk
Ik vind het allebei even moeilijk

Slide 38 - Poll

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.


hard - hart 

wei - wij

leiden - lijden

zei - zij

ligt - licht

Slide 39 - Slide

Homoniem
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

arm: lichaamsdeel / niet rijk
bank: zitmeubel / geldinstelling
gerecht: rechtbank / maaltijd
graven: spitten / adellijke personen
kop: beker / hoofd
koper: iemand die koopt / metaal
kussen: hoofdkussen / zoenen

Slide 40 - Slide

Opdracht
Geef in de volgende zinnen aan of er een homoniem of een homofoon in staat. 

Slide 41 - Slide

Ik las in de boeken dat we geen reisje meer konden boeken.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 42 - Quiz

Wij staarden naar de koe in de wei.
A
homofoon
B
homoniem

Slide 43 - Quiz

Ik zat op de bank tv te kijken, toen ik zag dat er een bank werd overvallen.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 44 - Quiz

Wat maak jij een hard geluid, dat is niet goed voor mijn hart.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 45 - Quiz

Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

A
homofoon
B
homoniem

Slide 46 - Quiz

Ik geef jouw boek terug aan jou.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 47 - Quiz

De koper koopt al het koper op.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 48 - Quiz

De vrouw die in haar strandstoel ligt, heeft heel veel last van het licht van de zon.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 49 - Quiz

Afsluiting
Welke linguïstische niveaus ken je:

Slide 50 - Open question


Hoe is het gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll