4.2 havo 2 opdr. 15 De komma

De komma
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De komma

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Zoek de fout...

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waarom gebruik je een komma?

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Waarom gebruik je een komma?

→ Je maakt een zin overzichtelijker.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Zoek de fout

Waar ontbreekt de komma?
 

Wat doet dit met de betekenis van de zin? 

Slide 5 - Slide

De komma ontbreekt in de titel. Het zou moeten zijn: 'Schiet op, Griekenland!'

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.

Bron: http://www.upcoming.nl/rick/657/16-hilarische-zinnen-met-vergeten-leestekens

Zoek de fout 

Waar ontbreekt de komma?

Wat doet dit met de betekenis van de zin?

Slide 6 - Slide

De komma ontbreekt in de volgende zin:
'Ben je minimaal 15 jaar beschikbaar op twee avonden en op zaterdag.'
 
De komma moet achter '15 jaar'. Zo dus: Ben je minimaal 15 jaar, beschikbaar op twee avonden en op zaterdag?

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.


Waarom gebruik je een komma?

→ Je maakt een zin overzichtelijker.


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Waarom gebruik je een komma?

→ Je maakt een zin overzichtelijker.
→ Je laat zien waar de lezer een korte pauze kan inlassen.


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Waarom gebruik je een komma?

→ Je maakt een zin overzichtelijker.
→ Je laat zien waar de lezer een korte pauze kan inlassen.
→ Je kunt de betekenis veranderen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
1. Als je de bijvoeglijke naamwoorden kunt wisselen.

Dit is een mooie, slimme hond. 
Dit is een slimme, mooie hond. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Waar moet(en) de komma('s)? Neem de zin over en voeg de komma('s) toe.

Ik wil de beste slimste of rijkste worden.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

2. Tussen de delen van een opsomming

Wil je koffie, thee of iets anders?

Koop je snoep, koek en chocolade voor mij?


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Tussen de delen van een opsomming

Let op: geen komma voor en / of!
Wil je koffie, thee of iets anders?

Koop je snoep, koek en chocolade voor mij?


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Over de komma

Lydia, ik heb een cadeautje voor je!
A
Komma correct
B
Hier hoeft geen komma

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

3. Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.

Jeroen, kom je zo?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Bij deze woordjes: 
Ach, wat is dat jammer.
Tja, wat gaan we daaraan doen?
Ja, dat is een goed idee.
Nee, dat wil ik niet, hoor. 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Over de komma

Ik vind er niets aan omdat ik het heel koud heb.
A
Komma vergeten
B
Hier hoeft geen komma

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

4. Voor een voegwoord
Ik sta morgen vroeg op, want ik moet op tijd zijn. 

De komma staat voor het voegwoord. 
Let op: niet voor en / of / dat.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Als je blijft, nemen we een glaasje wijn.

Waarom moet hier een komma staan?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

5. Tussen twee werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.


Als het goed is, komt Lindsey zo.
Wie goed heeft geluisterd, weet het antwoord. 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Over de komma

De inbreker Dave B., is veroordeeld.
A
Komma's correct
B
Er ontbreekt een komma

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

6. Wanneer gebruik je een komma?
Als je een korte pauze hoort in een zin.
Mieke, het zusje van Gaby, gaat volgende week voor het eerst naar school.

Je zegt hetzelfde, maar met andere woorden.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Overzicht van de regels bij komma's
  1. Bij bijvoeglijke naamwoorden die van plek kunnen wisselen.
  2. Tussen de delen van een opsomming. 
  3. Als iemand met zijn naam wordt aangesproken / bij deze woordjes: ach, tja, nee, ja
  4. Voor een voegwoord
  5. Tussen 2 werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.
  6. Voor een bijstelling (2x hetzelfde met andere woorden noemen)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Tip: maak korte zinnen
Hoe korter de zinnen, hoe minder komma's je nodig hebt!


Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Welke regel vind jij het lastigst?
A
Een komma tussen 2 werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen.
B
Een komma voor een voegwoord.
C
Een komma na een naam of sommige woordjes.
D
Een komma tussen 2 bijv.nw. die van plek kunnen wisselen.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Hoe zorg jij ervoor dat je dit op de toets goed kunt?

Slide 27 - Open question

This item has no instructions