This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Slide
Programma
- Korte herhaling beeldspraak
- Starten met stijlfiguren
- Oefenen met een quiz
Slide 2 - Slide
Beeldspraak
- Vergelijking
- Metafoor
- Personificatie
- Metonymia
Slide 3 - Slide
Vergelijking
- Je vergelijkt iets met iets anders omdat er overeenkomst is. Deze vorm is te herkennen aan als of een vorm van een van de werkwoorden lijken of zijn.
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal.
Hij is zo gek als een deur.
Slide 4 - Slide
Metafoor
Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.
Ruim die zwijnenstal nou eens op.
Verschil vergelijking: het originele object wordt bij een metafoor niet genoemd (bij een metafoor staat er: je kamer lijkt een zwijnenstal)
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Personificatie
- Je stelt iets levenloos voor als een levend wezen
Je kamer roept om een schoonmaakbeurt.
Slide 7 - Slide
Metonymia
Er worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken. Er is dus geen overeenkomst, maar een andere relatie.
Voorbeelden: neuzen tellen (een deel ipv geheel), Nederland wint (geheel ipv deel), Apple (producent ipv product), etc.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Beeldspraak
Figuurlijk taalgebruik waarbij vergelijkingen een belangrijke rol spelen.
Stijlfiguren
'Trucjes' van de schrijver om de taal levendiger te maken of om indruk te maken op de lezer.
Slide 11 - Slide
Herhaling
Hierbij wordt er gebruik gemaakt van een herhaling van woorden om datgene wat je zegt te onderstrepen.
Voorbeelden:
Uur na uur bleef het stil.
Tijdens het kamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we kregen.
Slide 12 - Slide
STIJLFIGUREN
gebruik je om indruk te maken op een luisteraar of lezer.
Het zijn taalmiddelen om dat wat je wilt zeggen, treffender of sterker uit te drukken.
Slide 13 - Slide
Pleonasme
Eigenschap noemen die datgene altijd heeft.
Witte sneeuw
Ronde cirkel
Slide 14 - Slide
Tautologie
Je noemt een aantal keer woorden met dezelfde betekenis (synoniemen)
Klimmen en klauteren
Schots en scheef
Maar echter
Slide 15 - Slide
Hij is zo sterk als een beer = een metafoor. Juist of onjuist?
A
onjuist
B
juist
Slide 16 - Quiz
Welke stijlfiguur herken je? De docent uit het onderwijs gaat binnenkort met pensioen.
A
vergelijking met als
B
herhaling
C
pleonasme
D
tautologie
Slide 17 - Quiz
'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie
Slide 18 - Quiz
Een vergelijking herken je aan:
A
het werkwoord 'hebben'
B
het woordje 'met'
C
het woordje 'als' of 'alsof'
D
het woordje 'vergeleken'
Slide 19 - Quiz
Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt? De bal rolt goed over het groene gras.
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Herhaling
D
Opsomming
Slide 20 - Quiz
'Die Rembrandt vind ik mooier dan die Van Gogh.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie
Slide 21 - Quiz
'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
vergelijking
Slide 22 - Quiz
'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?