• Elke stof is opgebouwd uit heel veel moleculen.
• Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen. Moleculen hebben een massa en een vorm.
• Moleculen zijn voortdurend in beweging. Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen bewegen.
• Moleculen trekken elkaar aan. Hoe dichter de moleculen bij elkaar zitten, hoe groter de onderlinge aantrekkingskracht.
• Tussen moleculen zit afstand. De ruimte tussen de moleculen is afhankelijk van de fase waarin de stof zich bevindt. Als een stof vast en vloeibaar is, zitten de moleculen dicht tegen elkaar aan. In de gasfase zijn ze los van elkaar en relatief ver van elkaar verwijderd.