3H- venir bron H ch5

3H Bonjour & bienvenue
On va commencer!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

3H Bonjour & bienvenue
On va commencer!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Phrases-clés
Hoe zeg je:

1. Ik heb geen mes.
2. Een karaf water, alstublieft.
3. Heeft u nog brood

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat betekent Venir ?
Kijk naar de zinnen op het bord
- Tu viens à mon anniversaire?
- Je viens de Rotterdam.
- Vous venez à dix heures du matin. 

Venir = 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

venir = komen

Slide 4 - Slide

Het beste moet nog komen.
Dat is vandaag het werkwoord venir
Onregelmatig werkwoord

Venir
je viens
tu viens
il/elle vient
on vient
présent
Venir = komen
nous venons
vous venez
ils/elles viennent

Slide 5 - Slide

Doornemen werkwoorden. Ik zal sommige leerlingen vragen wat de betekenis is.
Venir
  • elle vient ce soir
  • il vient d'Amsterdam
  • nous venons en train

  • Il vient de manger...
présent
Venir = komen

Slide 6 - Slide

Na uitleg 5 minuten de werkwoorden leren. Ik leg uit dat ze het daarna in een spel nodig hebben.
Venir
il est venu
elle est venue
on est venu
passé composé
Venir = komen
+ être + venu
ils sont venus
elles sont venues

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Venir
  • elle est venue hier
  • ils sont venus à 20h
passé composé
Venir = komen

Slide 8 - Slide

Na uitleg 5 minuten leren. Ik geef aan dat we daarna een spel gaan doen waarbij ze de kennis nodig hebben.
Venir
je viens
tu viens
il/elle/on vient
Venir = komen
nous venons
vous venez
ils/elles viennent
timer
5:00
il/elle est venu(e)
ils/elles sont venu(e)s

Slide 9 - Slide

Doornemen werkwoorden. Ik zal sommige leerlingen vragen wat de betekenis is.
Venir
Oefen een paar minuten op verbuga.eu

kies de woorden: venir & devenir
Tijd: présent & passé composé

Slide 10 - Slide

Na uitleg 5 minuten leren krijgen de leerlingen een print. 10 leerlingen krijgen een persoonsvorm en 10 leerlingen krijgen de vervoeging van venir. Ze krijgen een minuut om de juiste match te maken. Als het snel gaat, doen we het nog een keer.

Slide 11 - Link

This item has no instructions

je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
venir 

  • viens

  • venons

  • viennent
Présent
onregelmatig

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
venir 
  • viens
  • viens
  • vient
  • venons
  • venez 
  • viennent
komen




ik kom
jij komt
hij/zij/men komt
wij komen
jullie komen *
zij komen
*'vous' ook U 
voltooid deelwoord:       venu

Slide 13 - Slide

This item has no instructions



Welke ingredienten heeft de passé composé?
(voltooid tegenwoordige tijd)

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

De passé composé is altijd met zijn 2:

avoir   of    être
     +   
voltooid deelwoord
In het Nederlands zeggen we :
Ik ben gekomen -> in het Frans met een vorm van être:
                                   Je suis venu

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Tu ________ à ma maison?
1
présent
A
es venu
B
vient
C
venu
D
viens

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Avant, elle (présent) me voir souvent.
2
A
venons
B
est venu
C
vient
D
est venue

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Nous (présent) à vous.
3
A
venons
B
vienons
C
venions
D
venirions

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

4. Elles (présent) avec nous.
4
A
viennent
B
venent
C
venait
D
venaient

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Marie ________________ à ma maison.
1
De passé composé
A
est venu
B
a venue
C
est venue
D
est venues

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Bruno _____________ à quatre heures.
2
A
a venu
B
as venu
C
est veni
D
est venu

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Elles _________ avec lui.
3
A
sont venues
B
est venu
C
a venues
D
a venue

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Tu ________ à sa fête.
4
A
est venu
B
es venu
C
as venu
D
ai venu

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

1. Marie en Sophie zijn gekomen.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

2. Zij komt.

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

3. Jij komt ook?

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Les devoirs
Faire: bron H ex.  29,30,31 à la page 36
Apprendre: bron G à la page 40

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions