Herhalingsles 1k

Herhalingsles 1k
5.3 + (4.7) 5.7 + 5.8
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhalingsles 1k
5.3 + (4.7) 5.7 + 5.8

Slide 1 - Slide

Lezen 5.3

Slide 2 - Slide

Tekstdoelen

Slide 3 - Mind map

Met het tekstdoel informeren wil de schrijver de lezer ..... geven.

Slide 4 - Open question

Met het tekstdoel overtuigen wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn ...

Slide 5 - Open question

Met het tekstdoel activeren wil de schrijver de lezer ... laten ondernemen.

Slide 6 - Open question

Met het tekstdoel amuseren wil de schrijver de lezer ...

Slide 7 - Open question

Tekstdoelen
Tekstdoel

> informeren                Schrijver geeft informatie over een onderwerp (instructie/nieuwsbericht)

> amuseren                  Schrijver probeert de lezer te vermaken (stripboek/leesboek)

> overtuigen                 Schrijver probeert de lezer te overtuigen van zijn mening (filmrecensie)

> activeren                    Schrijver probeert de lezer iets te laten doen (reclamefolder)

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden tegenstelling

Slide 9 - Mind map

Signaalwoorden opsomming

Slide 10 - Mind map

Het is volgende week toetsweek. We hebben dan een Nederlands toets, ook een Engels toets, vervolgens een wiskunde toets en tot slot een beeldendevorming toets. Dit wordt erg druk voor ons. Maar we kunnen het wel aan!
In welke zin staat de opsomming?

Slide 11 - Open question

Het is volgende week toetsweek. We hebben dan een Nederlands toets, ook een Engels toets, vervolgens een wiskunde toets en tot slot een beeldendevorming toets. Dit wordt erg druk voor ons. Maar we kunnen het wel aan!
In welke twee zinnen staat de tegenstelling?

Slide 12 - Open question

Signaalwoorden

Slide 13 - Slide

We hebben nog drie weken te gaan en dan is het zomervakantie. Ik kan niet wachten. We moeten nog wel een aantal dingen doen, maar daarna hebben we wel 6 weken rust. Dan kunnen we lekker genieten van de vakantie. Ik hoop dat ik naar een mooi land ga en dat ik daar zoveel leuke dingen kan gaan doen.

Slide 14 - Slide

Bedenk een leuke deeltitel.

Slide 15 - Open question

Indeling van een tekst
  •  Titel
  • Deeltitels
  • Inleiding
  • Kern
  • Slot
  • Bron?

Slide 16 - Slide

Grammatica 4.7+5.7

Slide 17 - Slide

Lw

Slide 18 - Mind map

Zelfstandig naamwoord = ...
A
de - het - een
B
mensen - dieren - planten - namen - begrippen - dingen
C
jij - hij - zij - jullie - hun
D
in - op - voor - achter - aan

Slide 19 - Quiz

Voorzetsel
De gekke leraar belt vandaag de ouders op.
A
Geen vz
B
op
C
gekke
D
de

Slide 20 - Quiz

Hoe veel pers. voornaamwoorden (psv) heeft: Ik laat hem echt niet weten dat ik hem leuk vind!
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

Welk ezelsbruggetje gebruik je voor het vinden van voorzetsels (vz)?
A
Het zijn kastwoordjes
B
het zijn er maar drie: de - het - een
C
Je kunt ze altijd voor 'de kast' of voor 'de vakantie zetten.
D
Ze zijn kort en geven een plaats aan.

Slide 22 - Quiz

Dat boek is van mij.

Is 'mij' in deze zin een psv?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Benoem het tw in de volgende zin:
Het is de laatste toets.
A
Het
B
is
C
laatste
D
toets

Slide 24 - Quiz

Dat boek is van jou.

jou =
A
ww
B
zn
C
psv
D
bzv

Slide 25 - Quiz

Ik geef dat boek aan jou.

jou =
A
vz
B
zn
C
psv
D
bzv

Slide 26 - Quiz

ZN?
A
regenbui
B
douchen
C
honderd
D
hem

Slide 27 - Quiz

Het gouden horloge ligt in de etalage.

Noem alle vz.
A
gouden
B
horloge
C
in
D
ligt

Slide 28 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 29 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord (bn)...
A
Een stof
B
Geeft extra info over het zelfstandig naamwoord
C
is een mens, dier, ding of plant
D
Het onderwerp van een zin

Slide 30 - Quiz

Wat is het bn in de zin.
Mijn grootste hobby is blind voetballen.
A
grootste en blind
B
hobby en voetballen
C
blind en voetballen
D
grootste en hobby

Slide 31 - Quiz

Spelling 5.8

Slide 32 - Slide

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 33 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 34 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-ont woorden
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 35 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
A
Loop
B
Liep
C
Gelopen

Slide 36 - Quiz

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten

Slide 37 - Quiz

Ik heb hem (ontlopen).

Slide 38 - Open question

Ik heb mij (bedenken).

Slide 39 - Open question

Ik heb jou haar (kammen).

Slide 40 - Open question

De (wol) trui.


A
wolle
B
wollen
C
wol
D
gewollen

Slide 41 - Quiz

Het (aluminium) folie.
A
aluminiume
B
aluminiumen
C
aluminium
D
aluminiumenen

Slide 42 - Quiz

De (verdenken) man.
A
verdachte
B
verdachten
C
verdacht
D
verdachtende

Slide 43 - Quiz

Kiezen maar....
> Elkaar overhoren dicteewoorden

> Test Jezelf 5.3 / 5.7 / 5.8

> Zelf een Kahoot-quizje maken over 5.7 / 5.8

Slide 44 - Slide