modale werkwoorden verleden tijd

Vul aan:
fahren Sie immer _____
A
geradeaus
B
überqueren
C
aussteigen
D
umsteigen
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Vul aan:
fahren Sie immer _____
A
geradeaus
B
überqueren
C
aussteigen
D
umsteigen

Slide 1 - Quiz

Herhaling: modale werkwoorden
De volgende  slides bevatten herhaling:

  1. een sleepoefening met de betekenis van de modale werkwoorden en wissen
  2. herhaling van de tegenwoordige tijd ( Präsens)

Slide 2 - Slide

können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen
dürfen
mogen, toestemming hebben 
weten
kunnen
aardig vinden
lusten
leuk vinden
willen
moeten 
( wil ander)
moeten 
( noodzaak)
moeten 
( mening vragen)

Slide 3 - Drag question

Man ______ hier nicht rauchen.
(Verbot)
A
kann
B
darf
C
mag
D
muss

Slide 4 - Quiz

Was ________ ich tun?
(Meinung fragen)
A
muss
B
kann
C
soll
D
will

Slide 5 - Quiz

Ich _____ ins Krankenhaus.
( Bein gebrochen)
A
muss
B
soll
C
musse
D
solle

Slide 6 - Quiz

Vervoeging Präteritum (ovt)
  1. Net als bij het zwakke werkwoord
  2. Gebruik nooit een Umlaut .
  3. Let op:   wissen                ich wusste ( enz)
  4. Let op: mögen                  ich   mochte   ( enz) 

Slide 7 - Slide

machen
Ich machte
Du machtest
Er/Sie/Es machte
Wir machten
Ihr machtet
Sie machten
können
Ich konnte
Du konntest
Er/Sie/Es konnte
Wir konnten
Ihr konntet
Sie konnten

Slide 8 - Slide

Warum ____ du dein Handy verkaufen?
A
willtest
B
wolltest
C
willtetest
D
wolltetest

Slide 9 - Quiz

Er ____ seinen Lehrer nicht.
A
mögte
B
mogte
C
möchte
D
mochte

Slide 10 - Quiz

Ihr ______doch, dass es keinen Unterricht gibt?
A
wisstest
B
wisstet
C
wusstest
D
wusstet

Slide 11 - Quiz

Ich _____ mein Deutschbuch nicht finden.
A
konnte
B
könnte
C
konntete
D
könntete

Slide 12 - Quiz

Vertaal:
uitstappen

Slide 13 - Open question

Vertaal
de halte

Slide 14 - Open question

Vertaal:
het stoplicht

Slide 15 - Open question

Vertaal:
afslaan

Slide 16 - Open question

Vertaal:
rechtdoor

Slide 17 - Open question

Maak af:
modale werkwoorden hebben
in de tegenwoordige tijd (uitz: sollen) klankverandering bij:
A
het enkelvoud
B
alle vormen
C
ich, er
D
wir, sie/Sie

Slide 18 - Quiz

In het enkelvoud van modale werkwoorden hebben somige vormen geen uitgang. Dit zijn:
A
ich, du
B
ich, er
C
du, er
D
ich,du,er

Slide 19 - Quiz

Welke van de onderstaande werkwoorden heeft NIET een klankverandering A in de ott enkelvoud?
A
dürfen
B
wollen
C
können
D
mögen

Slide 20 - Quiz

Maak af:
Het meervoud van modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd______
A
is onregelmatig
B
heeft geen umlaut
C
is regelmatig
D
begint met ge

Slide 21 - Quiz

Maak af:
modale werkwoorden hebben in de verleden tijd nooit_______
A
klankverandering
B
een Umlaut
C
een uitgang
D
alle 3 de voorgaande mogelijkheden.

Slide 22 - Quiz

de betekenis van dürfen is:
A
mogen, toestemming hebben
B
durven
C
lusten
D
houden van

Slide 23 - Quiz

de betekenis van müssen is :
A
moeten ( mening vragen)
B
moeten ( wil ander)
C
moeten ( noodzaak)
D
alle opties zijn goed

Slide 24 - Quiz

de verleden tijd van mögen is:
A
mogten
B
mögten
C
mochten
D
möchten

Slide 25 - Quiz

De verleden tijd van wissen is:
A
wissten
B
wussten
C
weißten
D
wisten

Slide 26 - Quiz