1 Julie heeft het masker
in Senegal / op een Afrikaans festival in Cajarc gekocht.
2 Je kunt voorstellingen zien op straat / in theaters.
3 De kleren van de artiesten zijn grappig / kleurig.
4 Concerten worden ’s avonds / overdag gegeven.
5 Julie noemt een paar beroemde / onbekende zangers.
6 De voorstellingen zijn altijd bomvol / vol.
Ze zegt dat de organisatie / sfeer fantastisch is.