Samenvatting zinsontleding GT2

Grammatica zinsdelen
Wat moet ik weten voor de toets?
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Wat moet ik weten voor de toets?

Slide 1 - Slide

Welke zinsdelen ken je?

Slide 2 - Mind map

De zin verdelen
Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.

Om zinsdelen te vinden,
hussel je de zin door elkaar.

Alles wat vóór de persoonsvorm
staat of kan staan is één zinsdeel.

Slide 3 - Slide

Weet je nog?
Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder
stuk een naam geven.

Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen.
 

Slide 4 - Slide

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd of het aantal)
  2. Onderwerp                               (wie/wat + pv?)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  4. Lijdend voorwerp                  (wie/wat + alle benoemde zinsdelen?)
  5. Meewerkend voorwerp      (aan/voor wie + alle benoemde zinsdelen?)
  6. Bijwoordelijke bepaling      (alle overgebleven zinsdelen)

bladzijde 132

Slide 5 - Slide

Morgen gaan Yonas en Basil op het weiland hun nieuwe drone uitproberen.

Slide 6 - Slide

Woordsoorten
werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, voegwoord

blz. 30 + 54

Slide 7 - Slide

Werkwoord
Zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. In een zin staat ten minste één werkwoord. Een werkwoord heeft verschillende vormen.

Slide 8 - Slide

Lidwoord
de, het, een

Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Mens, dier, ding en naam. 
Je kunt er de, het of een voor zetten.

Slide 10 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt waarvan iets gemaakt is.

Slide 11 - Slide

Voorzetsel
Is een kort woord dat vaak een tijd of plaats aangeeft.

Kastwoorden

Slide 12 - Slide

Voegwoord
Een woord waarmee je de zinnen aan elkaar plakt. 
Kan vooraan in de zin staat of tussen twee zinnen.

Slide 13 - Slide