week 37 - les 1

Die Planung 
1. Overhoren
2. Klassensprache 
4. Haben & sein
5. sprechen
6. Bingo



5
  • Je kunt het werkwoord haben en sein toepassen
  • Je kunt je voorstellen in het Duits
  • Je kunt tellen tot 100
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Die Planung 
1. Overhoren
2. Klassensprache 
4. Haben & sein
5. sprechen
6. Bingo



5
  • Je kunt het werkwoord haben en sein toepassen
  • Je kunt je voorstellen in het Duits
  • Je kunt tellen tot 100

Slide 1 - Slide

Overhoren
  • we maken twee even lange rijen voor het bord
  • ik noem een woord - 2 leerlingen vooraan schrijven woord op
  • Wie is het (snelst) én heeft het goed opgeschreven?
  • De voorste persoon gaat als laatste in de rij staan


Slide 2 - Slide

Klassensprache
Was sagst du, wenn du das Klassenzimmer betretest?

Wie fragst du, ob du auf die Toilette gehen darfst?

Was sagst du, wenn der Unterricht vorbei ist?



Slide 3 - Slide

Klassensprache
Guten Tag, guten Morgen, hallo.


Darf ich bitte auf die Toilette gehen?

Bis zum nächsten Mal, Bis morgen, tschüss

Slide 4 - Slide

Klassensprache
Was bedeutet: notiere deine Hausaufgaben!

Hoe zeg je in het Duits: Het spijt me, ik heb het huiswerk niet gemaakt/geleerd.

Slide 5 - Slide

Es tut mir leid, ich habe die Hausaufgaben nicht gemacht / gelernt.

Slide 6 - Slide

Klassensprache: neue Sätze
Seid ruhig / Achtung bitte / Setz dich bitte hin/setzt euch

Es tut mir leid, ich habe mein Buch vergessen.
Schrijf de laatste zin op in je schrift

Slide 7 - Slide

'haben' en 'sein'

Dat zijn de werkwoorden hebben en zijn. Deze heb je in bijna iedere zin nodig.
Zeker voor zinnen met een voltooid deelwoord.
Blz 24

Slide 8 - Slide

Wat is het verschil tussen:
Sie & sie?

Slide 9 - Slide

Sie & sie
In het Duits schrijf je u altijd met een hoofdletter: Sie

Slide 10 - Slide

Voltooid deelwoord
ge-hab-t
ge-wes-en

Slide 11 - Slide

SO volgende week
Onderstreep het persoonlijke voornaamwoord in de zin (!) en kies de juiste vorm van haben/sein

Dus onderstreep de Duitse ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij en u en vul de juiste vorm in.

Voorbeeld: Ich ..... Niederländer. Ich bin Niederländer.

Slide 12 - Slide

Aerobe - Lessonup
Nog niet in klas - nmavh
Xavier
Nikkie
Elena
Kellsay
Messie 
Liam

Slide 13 - Slide

Wir .... Hausaufgaben gemacht.
A
sind
B
haben

Slide 14 - Quiz

Ihr .... gut gearbeitet.
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 15 - Quiz

Ihr ..... aus Köln.
A
sind
B
seid

Slide 16 - Quiz

Volgende opgaves
Welke woord zou je onderstrepen op het SO
Welk woord zou je invullen
Schrijf de 2 woorden onder elkaar op

Slide 17 - Slide

............... du Zeit für mich?

Slide 18 - Open question

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Slide 19 - Open question

.................. du müde?

Slide 20 - Open question

Johann, wo...............du?

Slide 21 - Open question

Zelfstandig werken
Opgave 18a en 18b blz 25

Onderstreep het persoonlijk voornaamwoord.

Vul de juiste vorm van haben en sein op.

Klaar? Maak oefening 19

Slide 22 - Slide

Aufgabe 18: Grammatik
A 1 er hat
2 sie hat
3 ihr habt
4 wir haben
5 es hat

Slide 23 - Slide

18B
1 ich bin
2 sie ist
3 wir sind
4 seid ihr
5 bist du

Slide 24 - Slide

die Hausaufgaben
woensdag: leren werkwoord haben en sein blz 24 of 44

Maken oefening 19 blz 25 en oefeningen 1 en 3 blz 174 - Training

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Bingo

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Wat betekent Entschuldigung
A
Alsjeblieft
B
Sorry
C
Graag
D
Dank je

Slide 29 - Quiz

Wie heißt das Mädchen?
A
Anja
B
Tanja
C
Katja
D
Anita

Slide 30 - Quiz

Woher kommt der Junge?
A
Berlin
B
München
C
Köln
D
Hamburg

Slide 31 - Quiz

Was studiert das Mädchen?
A
Medizin
B
Englisch
C
Deutsch
D
Kunst

Slide 32 - Quiz

Wie alt ist der Junge?
A
27
B
26
C
25
D
24

Slide 33 - Quiz

Wie alt ist das Mädchen?
A
27
B
26
C
25
D
24

Slide 34 - Quiz

                                 TSCHÜSS


Bis ......

Slide 35 - Slide