1bd - 7 jan - Formuleren

Nederlands
Formuleren
Woordenschat
Klas 1bd
donderdag 7 januari
Lendy Timmerman
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
Formuleren
Woordenschat
Klas 1bd
donderdag 7 januari
Lendy Timmerman

Slide 1 - Slide

Programma
- huiswerk bespreken
- herhalen verwijzende woorden (Formuleren HS 2)
- herhalen hoofdletters en leestekens (Formuleren HS 1)
- herhalen Woordenschat HS 1 t/m 3

>>> Leesboek: mediatheek is beperkt open!

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Ik kan op de juiste manier verwijzen in zinnen en ik kan hoofdletters en leestekens correct gebruiken. Ik weet wat moeilijke woorden en uitdrukkingen betekenen.

Slide 3 - Slide

Huiswerk voor vandaag
bespreken

Slide 4 - Slide

Huiswerk

> Maken: opdracht 2 en 3 (online methode).
> Maken: opdracht 1 (in schrift of Google Document).

Slide 5 - Slide

Opdracht 1, Formuleren HS 2

bataljon
o - het
dat/dit
mediatheek
v - de
die/deze
dienst
m - de
die/deze
mozaïek
o - het
dat/dit
discipline
v - de
die/deze
raad
m - de
die/deze
fundament
o - het
dat/dit
universiteit
v - de
die/deze
gemeente
v - de
die/deze
voogdij
v - de
die/deze
mechaniek
o - het
dat/dit
waterschap
o - het
dat/dit

Slide 6 - Slide

Herhalen verwijzende woorden
Formuleren HS 2

Slide 7 - Slide

Waar of niet waar?
Je verwijst naar de-woorden met die of deze. Je verwijst naar het-woorden met dit of dat.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Dat kastje daar ziet er prachtig uit, maar ...... hier is niet om aan te zien.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Een minister ...... te maken krijgt met een crisis, heeft het vaak zwaar in een debat.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Wekenlang studeerde de violist op het muziekstuk, ...... hij zou voordragen in het theater.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Dit meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Ik heb koekjes gebakken voor de leerlingen ...... hartstikke goed hun best doen.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 15 - Quiz

Herhalen hoofdletters en leestekens
Formuleren HS 1

Slide 16 - Slide

Hoofdletters en leestekens
  • Je gebruikt een punt aan het eind van een zin.
  • Je gebruikt een komma voor een verbindingswoord. 
  • Je gebruikt een punt aan het eind van een zin.
                 vb. Ik loop straks gezellig naar huis.

  • Je gebruikt een komma voor een verbindingswoord
                 vb. Morgen eet ik taart, omdat ik jarig ben.

  • Je gebruikt een komma tussen twee werkwoorden (vaak pv).
                 vb. Omdat ik graag bietjes lust, eten we dat vanavond.

  • Je gebruikt een vraagteken aan het eind van een vraagzin.
                 vb. Gaan jullie morgen ook fietsen?
Leestekens

Slide 17 - Slide

Hoofdletters
Je begint iedere nieuwe zin met een hoofdletter!

>>> Eigen namen moeten ook met hoofdletters, maar dat is geen toetsstof voor deze repetitie.

Slide 18 - Slide

Zinnen uit de repetitie 
Grammatica en Spelling / Formuleren HS 1
carla gaat verhuizen naar spanje omdat haar ouders daar een huis hebben gekocht

Carla gaat verhuizen naar Spanje, omdat haar ouders daar een huis hebben gekocht.

Slide 19 - Slide

Zinnen uit de repetitie 
Grammatica en Spelling / Formuleren HS 1
meneer van der meer doet het liefst op vrijdag zijn boodschappen bij de jumbo

Meneer van der Meer doet het liefst op vrijdag zijn boodschappen bij de Jumbo.

Slide 20 - Slide

Zinnen uit de repetitie 
Grammatica en Spelling / Formuleren HS 1
heeft jouw nichtje in juni meegedaan aan die wedstrijd in dat kleine groningse dorpje

Heeft jouw nichtje in juni meegedaan aan die wedstrijd in dat kleine Groningse dorpje?

Slide 21 - Slide

Opdracht in de toets in de toetsweek
Je krijgt een stukje tekst dat bestaat uit meerdere zinnen. Je zet de leestekens en hoofdletters (alleen aan het begin van de zin) op de juiste plek.

Slide 22 - Slide

Wanneer gebruik je wat?
Aan het begin van een zin.
Tussen twee persoonsvormen.
Vóór een verbindingswoord.
Aan het eind van een vraagzin.
Aan het eind van een gewone zin.
hoofdletter
punt
vraagteken
komma
komma

Slide 23 - Drag question

Zet hoofdletters en leestekens op de juiste plek:
vriendschap is goed voor je gezondheid het is even belangrijk als sporten want vriendschap maakt je minder gestrest zou je daardoor ook langer leven 

Slide 24 - Open question

Vriendschap is goed voor je gezondheid. Het is even belangrijk als sporten, want vriendschap maakt je minder gestrest
Zou je daardoor ook langer leven?

Slide 25 - Slide

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Vanaf half december kregen we weer online les, omdat de besmettingscijfers te hoog waren.
A
goed
B
niet goed

Slide 26 - Quiz

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Omdat mijn zusje steeds zat te zeuren, mochten wij niet meer gamen. Vind je dat ook zo raar?
A
goed
B
niet goed

Slide 27 - Quiz

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Dit is echt een geweldig boek. Want ik kon niet meer stoppen met lezen, herken je dat?
A
goed
B
niet goed

Slide 28 - Quiz

Dit is echt een geweldig boek. Want ik kon niet meer stoppen met lezen, herken je dat?

Dit is echt een geweldig boek, want ik kon niet meer stoppen met lezen. Herken je dat?

Slide 29 - Slide

Herhalen Woordenschat HS 1 t/m 3
Quizlet Live

Slide 30 - Slide

Huiswerk voor maandag 11 januari (houd deze volgorde aan) - Formuleren HS 3:

  1. Maken: startopdracht, blz. 96.
  2. Bestuderen: theorie signaalwoorden, blz. 96.
  3. Maken: opdracht 1, blz. 96.

>>> Oefen met Woordenschat HS 1 t/m 3 met de woordenlijst of Quizletkaartjes.

Slide 31 - Slide