1hv Formuleren H2 Verwijzen naar de- en het-woorden

Formuleren
Nieuw Nederlands 1hv - H2

Verwijzen naar de- en het-woorden

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Formuleren
Nieuw Nederlands 1hv - H2

Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 1 - Slide

Herhalen hoofdletters en leestekens
Formuleren HS 1

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je wat?
Aan het begin van een zin.
Tussen twee persoonsvormen.
Vóór een verbindingswoord.
Aan het eind van een vraagzin.
Aan het eind van een gewone zin.
hoofdletter
punt
vraagteken
komma
komma

Slide 3 - Drag question

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Dit is echt een geweldig boek. Want ik kon niet meer stoppen met lezen, herken je dat?
A
goed
B
niet goed

Slide 4 - Quiz

Dit is echt een geweldig boek. Want ik kon niet meer stoppen met lezen, herken je dat?

Dit is echt een geweldig boek, want ik kon niet meer stoppen met lezen. Herken je dat?

Slide 5 - Slide

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Vanaf eind november is er een avondlockdown, omdat de besmettingscijfers te hoog zijn.
A
goed
B
niet goed

Slide 6 - Quiz

Lesdoel
Ik kan op de juiste manier verwijzen naar de- en het-woorden in zinnen.

Slide 7 - Slide

H2 verwijzen
  • Naar mannelijke of vrouwelijke woorden (dat zijn alle de-woorden) verwijs je met die en deze
  • Naar onzijdige woorden (dat zijn alle het-woorden) verwijs je met dit en dat
  • Naar een hele zin verwijs je met dat

Slide 8 - Slide

Ezelsbruggetje:
dezE en diE gebruik je bij 
dE-woorden
(deze is dichtbij, die is verder weg)

diT en daT gebruik je bij 
heT-woorden
(dit is dichtbij, dat is verder weg)



Slide 9 - Slide

Weet je niet of het een de- of het-woord is?
Je ziet bij het lidwoord 'een' aan een bijvoeglijk naamwoord of het een de- of het-woord is!

De sterke man - Een sterke man
(2 x bn met -e op het eind, bij de-woord krijgt bn altijd een -e!)
Het sterke paard - Een sterk paard
(geen -e bij het bn na 'een' dus: het-woord)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vul het juiste verwijzende woord in:
De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Het meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Ajax heeft de finale gewonnen en .... vinden de supporters geweldig!
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 15 - Quiz

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1, 2 en 3 van Formuleren H2
Hoe? Lesboek en schrift blz. 64/65/online
Tijd? ongeveer 15 minuten, rest huiswerk
Hulp? Je mag zachtjes overleggen
Uitkomst? Volgende les nabespreken

Slide 16 - Slide