les 2 soorten werkwoorden

vandaag
herhaling t/m bwb
+ soorten werkwoorden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vandaag
herhaling t/m bwb
+ soorten werkwoorden

Slide 1 - Slide

herhaling
Schrijf in je schrift het stappenplan van de zinsontleding

Slide 2 - Slide

Ontleed de volgende zin
Om die flauwe grappen kon het publiek gisteren in de schouwburg niet lachen.

Slide 3 - Slide

Ontleed de volgende zin
Om die flauwe grappen/kon/ het publiek/ gisteren /in de schouwburg/ niet/ lachen.
pv = kon
wg = kon lachen
o = het publiek
lv = -
mv=-
bwb = om die flauwe grappen, gisteren, in de schouwburg, niet

Slide 4 - Slide

bespreken opdr. 6
Opdracht 6
De pv is onderstreept.
1 Voor mijn keelpijn / heeft / de arts (ow) / mij (mv) / antibiotica (lv) / voorgeschreven.
wg = heeft voorgeschreven

2 Op jouw verzoek / sturen / we (ow) / je (mv) / deze folder over Groningen (lv) / toe.
wg = sturen toe

Slide 5 - Slide

bespreken opdr. 6
3 Waarom / eten (wg) / westerse mensen (ow) / drie keer daags / een maaltijd (lv)?

4 Met dit speelgoed / willen / dierenverzorgers (ow) / verveling onder de gehuisveste dieren / voorkomen.
wg = willen voorkomen
lv = verveling onder de gehuisveste dieren

5 Mijn kennis over deze zaak (lv) / zal / ik (ow) / nu / aan iedereen (mv) / bekendmaken.
wg = zal bekendmaken


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Benoem de werkwoorden
Heeft de politie van alle gasten vingerafdrukken genomen?

Slide 9 - Slide

Soort werkwoord
Doelen:
Alle werkwoorden in de zin moet je benoemen. Je kiest uit: hulpwerkwoord (hww), zelfstandig werkwoord (zww) of koppelwerkwoord (kww). 

Slide 10 - Slide

twee soorten werkwoorden die je al kent
Zelfstandig werkwoord:
Heeft een duidelijke betekenis: lopen, denken, roepen, pruttelen, gooien, vangen etc.
Als je het woord hoort, weet je direct wat er wordt bedoeld.

Hulpwerkwoord: helpt mee het werkwoordelijk gezegde te vormen. Heeft geen duidelijke betekenis


Slide 11 - Slide

Regels bij soorten werkwoorden
  • Heb je 1 werkwoord in de zin, dan is dit werkwoord een zww .
  • Heb je 2 werkwoorden in de zin, dan is de pv altijd een hww, het andere werkwoord is een zww 
  • Heb je 3 of meer werkwoorden in de zin, dan is de pv altijd een hww. Het belangrijkste werkwoord is een zww. Het werkwoord of de werkwoorden die overblijven zijn allemaal hww.

Dus: In één zin staat maar 1 zww. Je kunt wel meerdere hww's  in een zin hebben staan. 

Slide 12 - Slide

koppelwerkwoord
zwabbels + hdv
zijn,worden,blijven,blijken,lijken,schijnen + heten, dunken voorkomen.
Een koppelwerkwoord koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
Bijvoorbeeld: De jongen is/wordt/lijkt leuk.

Slide 13 - Slide

De jongen schaatst.
Hij loopt naar school.
Het regent nu wel erg vaak.
Wat vliegt die helikopter hoog.
Mijn hond blaft veel.
Wil Sjors die fiets laten repareren?
Ik heb dit toch duidelijk genoemd?

Hij was/is mijn leukste meester.
Ik word/blijf vrolijk van dit mooie weer.
Hij is/ wordt later politieagent.


Slide 14 - Slide

Video-uitleg van Nieuw Nederlands hoofdstuk 2 op de volgende dia.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Regels bij soorten werkwoorden
  • Heb je 1 werkwoord in de zin, dan is dit werkwoord een zww of een kww.
  • Heb je 2 werkwoorden in de zin, dan is de pv altijd een hww, het andere werkwoord is een zww of een kww.
  • Heb je 3 of meer werkwoorden in de zin, dan is de pv altijd een hww. Het belangrijkste werkwoord is een zww of een kww. Het werkwoord of de werkwoorden die overblijven zijn allemaal hww.

Dus: Je hebt minimaal en maximaal 1 zww of 1 kww. Deze kunnen niet samen in 1 zin voorkomen. Je kunt wel meerdere hww's  in een zin hebben staan. 

Slide 17 - Slide

ZWW of KWW?
Om te bepalen of je een zww of een kww in de zin hebt, moet je een aantal stappen volgen:
1. Is het werkwoord 1 van de 9 mogelijke koppelwerkwoorden (zijn, worden, blijven, blijken,lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen)?
Nee> Het werkwoord is een zww
Ja > 2. Gaat het in de zin om een plaats (waar iemand/iets is) of om een eigenschap/kenmerk (wat iemand/iets is)?
plaats> Het werkwoord is een zww.
eigenschap/kenmerk > Het werkwoord is een kww.

Slide 18 - Slide

Heb je in de zin een kww of een zww?
Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.
A
kww
B
zww

Slide 19 - Quiz

Heb je in de zin een kww of een zww?
Op de markt waren de jongens nephorloges aan het verkopen
A
kww
B
zww

Slide 20 - Quiz

Heb je in de zin een kww of een zww?Ik ben van de zomer in Amerika geweest
A
kww
B
zww

Slide 21 - Quiz