Jaar 2 Chapitre 2 H werkwoorden op -er (présent)

Werkwoorden op -er Regelmatig


- De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er
-  Kun je er één vervoegen, dan kun je ze allemaal vervoegen!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden op -er Regelmatig


- De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er
-  Kun je er één vervoegen, dan kun je ze allemaal vervoegen!

Slide 1 - Slide

Stappenplan Frans
1. Kies een werkwoord op -er
2. Haal -er eraf
3. Zet de juiste uitgang erachter

Slide 2 - Slide

uitgang
parler
Je
-e
         Je parle
Tu
-es
        Tu parles
Il/elle
-e
   Il/elle parle
on
-e
        on parle
Nous
-ons
    nous parlons
Vous
-ez
     vous parlez
Ils/elles
-ent
Ils/elles parlent

Slide 3 - Slide

Attention! Let op!
 Een zin met één naam of ding? -> Uitgang is -e

Eric 
mange une pomme
(il mange une pomme)

Le train arrive à dix heures
(il arrive à dix heures)



Slide 4 - Slide

Attention!  Let op!
Meervoud... 
Staan er 2 of meer namen of dingen? -> Uitgang is -ent

Claire et Francine
mangent une pomme
(Elles mangent une pomme)
Les trains arrivent à dix heures
(Ils arrivent à dix heures)

Slide 5 - Slide

Welke uitgang hoort er bij 'je' (ik)
A
-e
B
-es
C
-ons
D
-ent

Slide 6 - Quiz

Welke uitgang hoort er bij 'il + elle' (hij/zij)
A
-e
B
-es
C
-ons
D
-ez

Slide 7 - Quiz

Welke uitgang hoort er bij 'vous'
(jullie/u)
A
-e
B
-es
C
--ez
D
-ent

Slide 8 - Quiz

Welke uitgang hoort er bij 'ils + elles' (zij: die jongens/meisjes)
A
-e
B
-es
C
-ons
D
-ent

Slide 9 - Quiz

Vervoeg: Je ...... (travailler)
A
travailles
B
travaillons
C
travaille
D
travaillent

Slide 10 - Quiz

Vervoeg: Nous ........ (regarder)
A
regardons
B
regardent
C
regardez
D
regardes

Slide 11 - Quiz

Vervoeg: ils ........ (chercher)
A
cherchons
B
cherchent
C
cherchez
D
cherhes

Slide 12 - Quiz

Vervoeg: tu ........ (aimer)
A
aime
B
aimons
C
aimes
D
aiment

Slide 13 - Quiz

Vervoeg: Aurélie ....... (danser)
A
dansent
B
danse
C
dansons
D
dansez

Slide 14 - Quiz

Zo goed ken ik de regelmatige werkwoorden op -er:
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll