V3 WEEK 4 Chap. 3 Bron H

1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je etui en je boek.
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en doe je zakkie in je TAS.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  1. R Ik ken woorden die over het weer en de seizoenen gaan.
  2. T1 Ik kan een lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Terugblik-opdracht

Slide 5 - Mind map

c'est pourquoi
pour cela
à côté de
en face de
propre - sale
pas mal
agréable
écolo
cher - bon marché


daarom
daarom
naast
tegenover
schoon - vies
niet slecht / leuk
prettig
milieubewust
duur - goedkoop
week 3

Slide 6 - Slide

Les mots de la semaine

Slide 7 - Slide

la saison
l'été
l'automne
le rpintemps
l'hiver
le vent
la neige
le soleil
il y a du soleil
il y a du vent
Il y a de la pluie
het seizoen
de zomer
de herfst
het voorjaar
de winter
de wind
de sneeuw
de zon
het is zonnig
het waait
week 4

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Met de woorden oefenen

Slide 10 - Slide

Bron H
Ik kan het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 11 - Slide

Par exemple
  • Ik heb mijn broer geholpen.
Ik heb hem geholpen.
  • Ik heb mijn moeder gezien.
Ik heb haar gezien.
  • Ik zie de kinderen op straat.
Ik zie ze op straat.

Slide 12 - Slide

lijdend voorwerp

Slide 13 - Mind map

persoonlijk voornaamwoord

Slide 14 - Mind map





Ik drink een glas cola.
  • Wat drink ik?

Gisteren heb ik een mooie film gezien.
  • Wat heb ik gezien?



een lijdend voorwerp?
wie / wat + pv + onderwerp

Slide 15 - Slide

een persoonlijk voornaamwoord?
onderwerp
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij
lijdend voorwerp
mij
jou
hem/haar
ons
jullie
ze (hen)

Slide 16 - Slide

le / la / l' / les
Ken je al als lidwoord.

le père
la mère
l'enfant
les parents


Slide 17 - Slide

le
la
l'
les
m / v enkelvoud voor een klinker of stomme h
m / v meervoud
mannelijk enkelevoud
vrouwelijk enkelvoud

Slide 18 - Drag question

Opdracht: m / v / enkelvoud / meervoud?
  1. le professeur = ___________
  2. les élèves = _____________
  3. une tante =  _____________
  4. les motos = ______________
  5. l'orange (v) = ______________

Slide 19 - Slide

MAAR:
Het zijn OOK persoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen dan een zinsdeel dat het lijdend voorwerp van de zin is.
Ik verkoop de auto van ouders.
Ik verkoop hem voor maar 500 euro.
Je vends la voiture de mes parents.
Je la vends pour 500 euros seulement.

Slide 20 - Slide

p. 120

Slide 21 - Slide

Opdracht
Je gaat nu het lijdend voorwerp
1. zoeken
2. zeggen of het m / v / of meervoud is.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp door le / la / les.
Elle a acheté des fleurs.

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Controlevragen
A
a.
B
b.
C
c.
D
d.

Slide 27 - Quiz

Aan de slag

Slide 28 - Slide

Nabespreking

Slide 29 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 30 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 31 - Slide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 32 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 33 - Open question