V3 WEEK 5 Chap. 5 Bron A

1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je etui en je boek.
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en doe je zakkie in je TAS.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
1. R Ik ken woorden die met eten en drinken te maken hebben.
2. T2 Ik kan een gesprek over een etentje begrijpen.
3. T1 (hh) Ik kan een lijdend voorwerp vervangen door le / la / les.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 4 - Slide

c'est pourquoi
pour cela
à côté de
en face de
propre - sale
pas mal
agréable
écolo
cher - bon marché


daarom
daarom
naast
tegenover
schoon - vies
niet slecht / leuk
prettig
milieubewust
duur - goedkoop
week 3

Slide 5 - Slide

Bron H
Ik kan het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 6 - Slide

Par exemple
  • Ik heb mijn broer geholpen.
Ik heb hem geholpen.
  • Ik heb mijn moeder gezien.
Ik heb haar gezien.
  • Ik zie de kinderen op straat.
Ik zie ze op straat.

Slide 7 - Slide

wat is een lijdend voorwerp?

Slide 8 - Mind map

persoonlijk voornaamwoord
als lijdend voorwerp

Slide 9 - Mind map





Ik drink een glas cola.
  • Wat drink ik?

Gisteren heb ik een mooie film gezien.
  • Wat heb ik gezien?



een lijdend voorwerp?
wie / wat + pv + onderwerp

Slide 10 - Slide

Stap 1. Vervang het lijdend voorwerp door le / la / les
1. Elle a acheté des fleurs pour sa mère. 
2. Je mange une pizza aux poissons.
3. Nous regardons le journal tous les jours.

Slide 11 - Slide

De persoonsvorm (pv)

Slide 12 - Slide

De persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm is het werkwoord dat bij het onderwerp van de zin hoort. Kijk maar: 
Ik heb een hond.
Wij hebben een hond.
Zij heeft een fiets gekregen.
Wij hebben een fiets gekregen.

Slide 13 - Slide

Regel
Het persoonlijk voornaamwoord le / la / les staat vóór de persoonsvorm.

Slide 14 - Slide

De plaats van het persoonlijk vnw le / la/ les
Als je het lijdend voorwerp (LV) vervangt door le / la / les dan verandert de plaats van het LV.

Je mange une pizza aux poissons au restaurant.

Je la mange au restaurant.


la

Slide 15 - Slide

Stap 2: Zet het pers. vnw le / la / les vóór de PV
1. Elle a acheté des fleurs pour sa mère. 
2. Je mange une pizza aux poissons.
3. Nous regardons le journal tous les jours.

1. les
2. la
3. le

Slide 16 - Slide

Stap 2: Zet het pers. vnw le / la / les vóór de PV
1. Elle a acheté des fleurs pour sa mère. 
2. Je mange une pizza aux poissons.
3. Elle regarde le journal tous les jours.

1. les
2. la
3. le
1. Elle les a acheté pour sa mère.
2. Je la mange au restaurant.
3. Nous le regardons tous les jours.

Slide 17 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp door le / la / les.
Elle vend une voiture à 500 euros.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Exercices
Chapitre 5
Bron A
Ex. 4a, 5ab, 6ab



Slide 20 - Slide

Les mots de la semaine 

Slide 21 - Slide

déjeuner
manger / boire
la boisson
commander
je voudrais
le repas
l'entrée
le plat (du jour)
(à) midi
j'ai faim / soif
lunchen
eten / drinken
het drankje
bestellen
ik wil graag
de maaltijd
het voorgerecht
het gerecht / de daghap
(om) 12.00 uur 's middags
ik heb honger / dorst
week 5

Slide 22 - Slide

p. 12

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

p. 13
ex. 5a

Slide 25 - Slide

ex. 5b

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

ex. 7a

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Leerdoelen

  1. T2 Ik kan specifieke informatie vinden / begrijpen in een (luister)tekst.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 31 - Slide

Aan de slag

Slide 32 - Slide

Nabespreking

Slide 33 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 34 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 35 - Slide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 36 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 37 - Open question