H3 WEEK 4 Chap. 3 Bron C + H

1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je etui en je boek.
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en doe je zakkie in je TAS.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
  1. T2 Ik kan basale vragen over een (trein)reis begrijpen en beantwoorden in een eenvoudig gesprek.
  2. Ik ken woorden die met reizen en accomodaties te maken hebben.
  3. Ik kan een lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord vervangen.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 4 - Slide

Exercices
Chapitre 3
Bron C
Ex. 12abc,13

Bron H
Het vervangen van een lijdend voorwerp door le / la / l'/ les



Slide 5 - Slide

Les mots de la semaine

Slide 6 - Slide

Chaque
Nombreux- se
L’environnement
La petite annonce
Principal
Ressembler (à)
Tous les ans
Le journal
Le métier
Avant
Contre
Le rendez-vous

elke / iedere
veel
het milieu
de advertentie / de oproep
voornaamste / belangrijkste
lijken (op)
ieder jaar
de krant / (het journaal)
het beroep
vroeger / voor
tegen

Slide 7 - Slide

Les mots de la semaine

Slide 8 - Slide

en face de
à côté de
trop
la chambre
le lit
la vue
le petit déjeuner
le déjeuner
le diner
mauvais / bon
propre - sale
tegenover
naast
te, teveel
de (slaap)kamer
het bed
het uitzicht
het ontbijt
de lunch
het avondeten
slecht
schoon - vies

Slide 9 - Slide

ex. 12 p. 104
ex. 12
Phrases clés

Slide 10 - Slide

Tu vas où?
Je vais à Toulouse en train.

Slide 11 - Slide

Tu pars à quelle heure?
Je pars à deux heures.

Slide 12 - Slide

Le voyage dure combien de temps?
Le voyage dure une heure.

Slide 13 - Slide

C'est un train direct?
Non, il faut changer à......

Slide 14 - Slide

Il faut réserver?
Oui, c'est obligatoire.

Non, ce n'est pas nécessaire.

Slide 15 - Slide

Ça coute cher?
Non, un aller-simple coute 15 euros.

Slide 16 - Slide

Oefen in 2-tallen
de phrases clés.
Draai de rollen om als je klaar bent.

Slide 17 - Slide

1
2
3
4
Tu
vas
?

Slide 18 - Drag question

1
2
3
4
5
6
pars
quelle
à
Tu
heure
?

Slide 19 - Drag question

1
2
3
4
5
6
7
dure
combien
?
temps
le
de
voyage

Slide 20 - Drag question

1
2
3
4
5
6
est
?
un
direct
c'
train

Slide 21 - Drag question

1
2
3
4
réserver
?
il
faut

Slide 22 - Drag question

1
2
3
4
ça
?
cher
coute

Slide 23 - Drag question

Leerdoelen
  1. T2 Ik kan basale vragen over een (trein)reis begrijpen en beantwoorden in een eenvoudig gesprek.
  2. Ik ken woorden die met reizen en accomodaties te maken hebben.
  3. Ik kan een lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord vervangen.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 24 - Slide

Bron H
Ik kan het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 25 - Slide

Par exemple
  • Ik heb mijn broer geholpen.
Ik heb hem geholpen.
  • Ik heb mijn moeder gezien.
Ik heb haar gezien.
  • Ik zie de kinderen op straat.
Ik zie ze op straat.

Slide 26 - Slide

lijdend voorwerp

Slide 27 - Mind map

persoonlijk voornaamwoord

Slide 28 - Mind map





Ik drink een glas cola.
  • Wat drink ik?

Gisteren heb ik een mooie film gezien.
  • Wat heb ik gezien?



een lijdend voorwerp?
wie / wat + pv + onderwerp

Slide 29 - Slide

een persoonlijk voornaamwoord?
onderwerp
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij
lijdend voorwerp
mij
jou
hem/haar
ons
jullie
ze (hen)

Slide 30 - Slide

le / la / l' / les
Ken je al als lidwoord.

le père
la mère
l'enfant
les parents


Slide 31 - Slide

le
la
l'
les
m / v enkelvoud voor een klinker of stomme h
m / v meervoud
mannelijk enkelevoud
vrouwelijk enkelvoud

Slide 32 - Drag question

Opdracht: m / v / enkelvoud / meervoud?
  1. le professeur = ___________
  2. les élèves = _____________
  3. une tante =  _____________
  4. les motos = ______________
  5. l'orange (v) = ______________

Slide 33 - Slide

MAAR:
Het zijn OOK persoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen dan een zinsdeel dat het lijdend voorwerp van de zin is.
Ik verkoop de auto van ouders.
Ik verkoop hem voor maar 500 euro.
Je vends la voiture de mes parents.
Je la vends pour 500 euros seulement.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Opdracht
Je gaat nu het lijdend voorwerp
1. zoeken
2. zeggen of het m / v / of meervoud is.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp door le / la / les.
Elle a acheté des fleurs.

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Slide

Leerdoelen

  1. T2 Ik kan specifieke informatie vinden / begrijpen in een (luister)tekst.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 40 - Slide

Aan de slag

Slide 41 - Slide

Nabespreking

Slide 42 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 43 - Slide

Begrippen uit deze les

Slide 44 - Slide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 45 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 46 - Open question