Formuleren - Verwijswoorden (2)

Verwijswoorden (2)
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verwijswoorden (2)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je leert verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Het vliegtuig die daar vliegt.

Het vliegtuig dat daar vliegt.

Slide 3 - Slide

Die of dat?
dat > het-woorden
die > de - woorden

Slide 4 - Slide

Het paard dat daar staat.

De telefoon die zij gekregen heeft.

Slide 5 - Slide

De man waarmee ik sprak, bleek leraar te zijn.

De man met wie ik sprak, bleek leraar te zijn.

Slide 6 - Slide

Met 'wie' of 'waarmee'?
met wie > personen
waarmee > dingen

Slide 7 - Slide

Jan met wie ik altijd veel lol heb.

De trein waarmee ik altijd naar oma ga.

Slide 8 - Slide

mensen

op wie
voor wie
tegen wie
naast wie

dingen

waarop
waarvoor
waartegen
waarnaast 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Hendrik zet …… gegevens op de lijst
A
jou
B
jouw

Slide 11 - Quiz

Dat ga ik meteen voor ….. doen!
A
jou
B
jouw

Slide 12 - Quiz

..... cake is het lekkerst.
A
jou
B
jouw

Slide 13 - Quiz

Ik heb het aan ..... broer gevraagd
A
jou
B
jouw

Slide 14 - Quiz

Wilt ..... nog wat drinken?
A
u
B
uw

Slide 15 - Quiz

..... telefoon is op de grond gevallen
A
mij
B
mijn

Slide 16 - Quiz

Wil je ..... even antwoord geven?
A
mij
B
mijn

Slide 17 - Quiz

Gisteren vierden we ..... verjaardag
A
jou
B
jouw

Slide 18 - Quiz

Aan de slag
Hoofstuk 4
Taalverzorging: verwijswoorden (2) 

Bladzijde 108

Slide 19 - Slide