§3 Verwijswoorden (2)

Aankomende periode
- Toets formuleren paragraaf 1 t/m 6 met weging 1.
T2A: vrijdag 24 mei
T2C: woensdag 22 mei

- Fictieopdracht: boekenpitch (O/V/G) met weging 1.
vanaf week 22 (27 mei)


1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Aankomende periode
- Toets formuleren paragraaf 1 t/m 6 met weging 1.
T2A: vrijdag 24 mei
T2C: woensdag 22 mei

- Fictieopdracht: boekenpitch (O/V/G) met weging 1.
vanaf week 22 (27 mei)


Slide 1 - Slide


§3: verwijswoorden (2)
Voordat we beginnen:
2T
FORMULEREN
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Je leert verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Slide 3 - Slide

Het vliegtuig die daar vliegt.

Het vliegtuig dat daar vliegt.

Slide 4 - Slide

Die of dat?
dat > het-woorden
die > de - woorden

Slide 5 - Slide

Het paard dat daar staat.

De telefoon die zij gekregen heeft.

Slide 6 - Slide

De man waarmee ik sprak, bleek leraar te zijn.

De man met wie ik sprak, bleek leraar te zijn.

Slide 7 - Slide

Met 'wie' of 'waarmee'?
met wie > personen
waarmee > dingen

Slide 8 - Slide

Jan met wie ik altijd veel lol heb.

De trein waarmee ik altijd naar oma ga.

Slide 9 - Slide

mensen

op wie
voor wie
tegen wie
naast wie

dingen

waarop
waarvoor
waartegen
waarnaast 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Hendrik zet …… gegevens op de lijst
A
jou
B
jouw

Slide 12 - Quiz

Dat ga ik meteen voor ….. doen!
A
jou
B
jouw

Slide 13 - Quiz

..... cake is het lekkerst.
A
jou
B
jouw

Slide 14 - Quiz

Ik heb het aan ..... broer gevraagd
A
jou
B
jouw

Slide 15 - Quiz

Wilt ..... nog wat drinken?
A
u
B
uw

Slide 16 - Quiz

..... telefoon is op de grond gevallen
A
mij
B
mijn

Slide 17 - Quiz

Wil je ..... even antwoord geven?
A
mij
B
mijn

Slide 18 - Quiz

Gisteren vierden we ..... verjaardag
A
jou
B
jouw

Slide 19 - Quiz

Aan de slag
Formuleren §3: verwijswoorden (blz. 220-221)

Opdracht 1 t/m 4

Opdracht 1 + 3: in je boek
Opdracht 2 + 4: in je schrift

Slide 20 - Slide

Kies het juiste verwijswoord: die, deze, dit of dat.
1. De aanvoerder, ..... de zilveren bokaal omhooghield, kwam het podium op.
2. Het shirt ..... daar hangt, vind ik wel mooi, maar ..... hier staat me absoluut niet.
3. Max kreeg straf voor een filmpje van een docent, ..... hij op internet plaatste.
4. Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar ...... nieuwe leen ik niet uit.
5. Vreemd dat dit stripblad, ..... altijd goed werd verkocht, failliet is gegaan.
6. Toen Marieke de trui met University of Florence zag, kocht ze ..... meteen.

Slide 21 - Slide

Kies het juiste verwijswoord: die, deze, dit of dat.
1. De aanvoerder, ..... de zilveren bokaal omhooghield, kwam het podium op.
2. Het shirt ..... daar hangt, vind ik wel mooi, maar ..... hier staat me absoluut niet.
3. Max kreeg straf voor een filmpje van een docent, ..... hij op internet plaatste.
4. Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar ...... nieuwe leen ik niet uit.
5. Vreemd dat dit stripblad, ..... altijd goed werd verkocht, failliet is gegaan.
6. Toen Marieke de trui met University of Florence zag, kocht ze ..... meteen.

Slide 22 - Slide