Formuleren - Verwijswoorden (2)

Verwijswoorden (2)
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verwijswoorden (2)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je leert verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Het vliegtuig die daar vliegt.

Het vliegtuig dat daar vliegt.

Slide 3 - Slide

Die of dat?
dat > het-woorden
die > de - woorden

Slide 4 - Slide

Het paard dat daar staat.

De telefoon die zij gekregen heeft.

Slide 5 - Slide

De hond waarmee ik elke dag door het park loop.

De hond met wie ik elke dag door het park loop.

Slide 6 - Slide

Met 'wie' of 'waarmee'?
met wie > personen
waarmee > dingen

Slide 7 - Slide

Jan met wie ik altijd veel lol heb.

De trein waarmee ik altijd naar oma ga.

Slide 8 - Slide

mensen

op wie
voor wie
tegen wie
naast wie

dingen

waarop
waarvoor
waartegen
waarnaast 

Slide 9 - Slide

Aan de slag
Maak oefening 1 t/m 5 vanaf blz. 108.

Slide 10 - Slide