Formuleren: hen/hun en dat/wat

hen hun dat wat
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

hen hun dat wat

Slide 1 - Slide

doel
In deze ontdek je wanneer je hen of hun zegt, en wannneer dat of wat.

Slide 2 - Slide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 3 - Open question

Maak een zin met het bezittelijke voornaamwoord hun.

Slide 4 - Open question

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 5 - Open question

Maak een zin met het persoonlijke voornaamwoord hun.

Slide 6 - Open question

Maak nu een zin met het persoonlijke voornaamwoord hen.

Slide 7 - Open question

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?

Slide 8 - Open question

Maak een zin met het betrekkelijke voornaamwoord 'dat'.

Slide 9 - Open question

Maak een zin met het betrekkelijke voornaamwoord wat.

Slide 10 - Open question

Wat gebruik je bij:
* de overtreffende trap
* een onbepaald voornaamwoord
* als verwijzing naar een zin

Slide 11 - Slide

Maak een zin waarin 'wat' verwijst naar een volledige zin.

Slide 12 - Open question

Maak een zin waarin 'wat'verwijst naar een overtreffende trap.

Slide 13 - Open question

Maak een zin waarin 'wat' verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.

Slide 14 - Open question