voornaamwoorden

voornaamwoorden
welke ken je?
1 / 24
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

voornaamwoorden
welke ken je?

Slide 1 - Mind map

 Elk tweetal/drietal bestudeert twee voornaamwoorden

1. persoonlijk/bezittelijk BLAUW
2. aanwijzend/vragend ROOD 
3.betrekkelijk/wederkerend ORANJE


Slide 2 - Slide

 8 minuten de tijd om informatie te lezen en te bekijken

Daarna:

We gaan elkaar informeren
-Steeds 2 minuten tijd om je te laten informeren over de voornaamwoorden die je niet hebt bestudeerd.
-Daarna heb je 2 minuten de tijd om over de voornaamwoorden te vertellen die jij bestudeerd hebt.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

LET OP!!
Ik heb mijn boeken bij me.
De jouwe ben ik vergeten.
u = persoonlijk
uw = bezittelijk

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin.

Voorbeelden:

• Wie gaat er mee?
• Wat ga jij vanavond doen?
• Wat voor profiel kies jij?


 





Ik weet  al wie ik meeneem? 

Ik weet al / wie ik meeneem.

Wie neem ik mee? 

Slide 11 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn:

  • die --> De jongen die....
  • dat --> Het meisje dat...

Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn:
  • wat 
  • (wie) 

Betrekking op:
overtreffende trap: Het mooiste wat..
onbepaald vnw: Alles wat....
de hele zin ervoor: Gisteren kwam Jan langs, wat ik erg leuk vond. 


Slide 12 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoord 
(betrekkelijke voornaamwoord met ingesloten antecedent)

Slide 13 - Slide

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in: die, dat, wat.

Het plan [..............] jij hebt, vind ik te gevaarlijk.
Dat verhaal van hem, [..............] jij vertelde, geloof ik niet.
Iets [..............] jij leuk vindt om te doen, gaat nooit vervelen.
De brief [..............] jij mij stuurde, heb ik nooit ontvangen.
Een apparaat [..............] zo duur is, moet je niet kopen.
Het leukste [..............] ik heb meegemaakt, vertel ik nog wel een keer.
Ons televisietoestel, [..............] al heel oud is, doet het nog prima.
[..............] je belooft, moet je doen.
Het is net of de tijd steeds sneller gaat, [..............] natuurlijk niet kan.
Dat is alles [..............] wij voor u kunnen doen.
uitleg
Die
Het betrekkelijk voornaamwoord 'die' heeft betrekking op een mannelijk of vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Je gebruikt het als het betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een de-woord. Je gebruikt 'die' ook als het verwijst naar een woord dat in meervoud staat.
die
uitleg
Het betrekkelijk voornaamwoord 'dat' heeft betrekking op een onzijdig zelfstandig naamwoord (het-woorden).
Het huis dat daar staat..., Het kind dat jarig is...
dat
uitleg
Wat 
Je gebruikt 'wat' in drie gevallen: 
1. Als het betrekking heeft op een onbepaald voornaamwoord (alles, niets, veel) 
2. Als het betrekking heeft op een overtreffende trap (het domste wat...) 
3. Als het betrekking heeft op een hele zin.
wat
die
die
dat
dat
dat
dat
wat
wat
wat
wat
wat

Slide 14 - Drag question

Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Voorbeelden van wederkerende werkwoorden: 
zich schamen, zich ergeren, zich vergissen. 

Het zijn dus werkwoorden in combinatie met het woordje zich. Sommige werkwoorden zijn altijd wederkerend en sommige werkwoorden zijn soms wederkerend zoals het werkwoord: wassen.
• Ik was me. (wederkerend)
• Ik was. (niet wederkerend)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Zoek nu zelf informatie over wederkerig en onbepaald voornaamwoord
Tekst

Slide 17 - Slide

Welke voornaamwoorden staan in deze zin:
Hij heeft dat boek van mij gejat.
A
persoonlijk en bezittelijk
B
aanwijzend en persoonlijk
C
alleen persoonlijk
D
alleen bezittelik

Slide 18 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
Dat is alles, wat ik wilde zeggen.
Zij gaan naar hen.
Niemand praat met piet.

Slide 19 - Drag question

Welke voornaamwoorden in deze zin zijn persoonlijk?
Ik heb me vergist, hij houdt toch van me.
A
Ik, hij en het tweede woordje ME
B
Het zijn allemaal persoonlijk vnw.
C
Het eerste woordje ME
D
Geen persoonlijk vnw. in deze zin

Slide 20 - Quiz

Zoek alle aanwijzende vnw. in deze zin:
Die jongen, die daar loopt, is echt aardig.
A
2 x het woord Die
B
Alleen het eerste woord DIE
C
Alleen het tweede woord DIE
D
Geen aanwijzend vnw. in deze zin

Slide 21 - Quiz

Welke voornaamwoorden staan in deze zin:
Welke leerlingen willen met elkaar een groepje vormen, dat een poster maakt?
A
vragend en betrekkelijk
B
vragend/wederkerend en betrekkelijk
C
betrekkelijk en wederkerend
D
vragend/wederkerig en betrekkelijk

Slide 22 - Quiz

Welk voornaamwoorden staan in deze zin:
Jij vergist je al die tijd al.
A
wederkerig en aanwijzend
B
betrekkelijk
C
wederkerend
D
Persoonlijk, wederkerend, aanwijzend

Slide 23 - Quiz

Schrijf zelf een zin met een persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord

Slide 24 - Open question