3bk - Les 5 P2- herhaling Kapitel 2

Gutentag
1 / 53
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Gutentag

Slide 1 - Slide

am 7.12.2021
Klassenarbeit
Kapitel 2

Slide 2 - Slide

Kapitel 2
    B: kloktijden
    C: Vraagwoorden
D: pers vnw na een voorzetsel
    E: geslachten van de zelfstandig naamwoorden
F: sterke werkwoorden met wissel a /ä (KADER)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Het is kwart over 1.

Slide 5 - Open question

Kapitel 2
    B: kloktijden
    C: Vraagwoorden
D: pers vnw na een voorzetsel
    E: geslachten van de zelfstandig naamwoorden
F: sterke werkwoorden met wissel a /ä (KADER)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!
hoe?
waar?
waarvandaan?
wat?
wie?
wanneer?
wann?
woher?
wie?
wo?
Was?
wer?

Slide 8 - Drag question

Kapitel 2
    B: kloktijden
    C: Vraagwoorden
D: pers vnw na een voorzetsel
    E: geslachten van de zelfstandig naamwoorden
F: sterke werkwoorden met wissel a /ä (KADER)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Met jou valt niet te praten.
Mit ... kann man nicht reden.
A
du
B
dir
C
dich

Slide 11 - Quiz

Dat heb ik u gezegd.
Das habe ich ... gesagt.
A
Sie
B
Ihnen
C
Ihr
D
Ihre

Slide 12 - Quiz

Die tas is van mij.
Diese Tasche ist von ... .
A
ich
B
mich
C
mir
D
mein

Slide 13 - Quiz

Ik heb met jullie gezwommen.
Ich habe mit ... geschwommen.
A
euch
B
euer

Slide 14 - Quiz

VERTAAL: Ik blijf bij jou .
Ich bleibe bei ... .

Slide 15 - Open question

VERTAAL: Door hem ben ik mijn spullen kwijt.
..... ... habe ich meine Sachen verloren.

Slide 16 - Open question

Grammatik A:
De geslachten van de zelfstandige naamwoorden

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

... Mannschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quiz

Der / Die / Das?
Bett
A

Slide 21 - Quiz

Der, die oder das?
Freitag
A
der
B
das
C
die

Slide 22 - Quiz

der, die oder das?

Königin

A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

... Sommer
A
die
B
der
C
das

Slide 25 - Quiz

der, die oder das?
Sauberkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
fahre
fährst
fahren
fährt
fahrt
fahren

Slide 29 - Drag question

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

er (schlafen)
A
schlaft
B
schlift
C
schläft
D
schläfest

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide

Was hij zich?
... er sich?
A
Wascht
B
Wäscht

Slide 34 - Quiz

Lopen jullie vaak hard?
... ihr oft?
A
Läuft
B
Laufen
C
Lauft
D
Läufen

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Ik draag vaak jurken.
Ich ... oft Kleider.
A
trage
B
träge

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Van welk hele werkwoord komt de vorm 'sieht'?

Slide 39 - Open question

Van welk hele werkwoord komt de vorm 'nimmt'?

Slide 40 - Open question

Van welke hele werkwoord komt de vorm 'gibt'?

Slide 41 - Open question

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

du (helfen)
A
helfst
B
hilfst
C
hilft
D
helfest

Slide 47 - Quiz

du (gehen)
A
gihst
B
giehst
C
gehst
D
gehest

Slide 48 - Quiz

zij geeft - sie (geben)
A
gebt
B
gibst
C
gibt
D
giebst

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

samengevat

Sterk ww- hoor je door klankverandering

korte klank -e- in het sterke ww -> -i

lange klank -ee- in het sterke ww -> -ie

bij: du , er/sie/es


Sterke ww met -a in de stam wordt

bij: du, er/ sie/es

Slide 52 - Slide

auf wiedersehen

Slide 53 - Slide