Persoonsvorm

Persoonsvorm
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Persoonsvorm

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Hoe vind ik de persoonsvorm?
1. Verander de zin van tijd

De hond loopt naar zijn hok.
De hond liep naar zijn hok.

Slide 3 - Slide

Hoe vind ik de persoonsvorm?
2. Zet de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom).

De hond loopt naar zijn hok.
De honden lopen naar de hokken.

Slide 4 - Slide

Hoe vind  ik de persoonsvorm?
3. Maak er een vraagzin van.

De hond loopt naar zijn hok.
Loopt de hond naar zijn hok?

Slide 5 - Slide

Wat lijkt jou de gemakkelijkste manier om de persoonsvorm te vinden?
A
veranderen van tijd
B
maak er een vraagzin van
C
verander van enkelvoud naar meervoud (en andersom)

Slide 6 - Quiz

Oefenen

Slide 7 - Slide

De vogels vliegen door de lucht.
A
de vogels
B
vliegen
C
door
D
de lucht

Slide 8 - Quiz

Mam bakt een brood.
A
bakt
B
mam
C
een brood

Slide 9 - Quiz

Hij vindt het leuk om met water te spelen.
A
spelen
B
water
C
hij
D
vindt

Slide 10 - Quiz

Vanavond kijken we een film.
A
vanavond
B
we
C
kijken
D
een film

Slide 11 - Quiz

De jongen heeft een gebroken been.
A
de jongen
B
heeft
C
een
D
gebroken been

Slide 12 - Quiz

Fred heeft een appel gegeten
A
heeft gegeten
B
een appel
C
Fred
D
heeft

Slide 13 - Quiz

Door veel te oefenen word je steeds beter.
A
oefenen
B
je
C
word
D
beter

Slide 14 - Quiz

De kinderen hebben vandaag weer veel geleerd.
A
hebben geleerd
B
geleerd
C
de kinderen
D
hebben

Slide 15 - Quiz

Geef jij nu de goede antwoorden?
A
geef
B
jij
C
de
D
goede antwoorden

Slide 16 - Quiz

Senna stortte gisteren al zijn kennis op het werkblad.
A
Senna
B
stortte
C
gisteren
D
het werkblad

Slide 17 - Quiz

Morgen bekijk ik het YouTube filmpje.
A
YouTube filmpje
B
morgen
C
ik
D
bekijk

Slide 18 - Quiz

Clay vergezelt Senna vandaag tijdens het maken van het filmpje.
A
Clay
B
Senna
C
vergezelt
D
maken

Slide 19 - Quiz

Hebben jullie goed opgelet?
A
hebben
B
jullie
C
goed
D
opgelet

Slide 20 - Quiz

De kruimels van het opgegeten koekje liggen op de grond.
A
opgegeten
B
liggen
C
de kruimels
D
koekje

Slide 21 - Quiz