This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
2 kader Taal 1 3 4 6
Slide 1 - Slide
Wat is een moedertaal?
Slide 2 - Open question
Kim heeft Nederlands als moedertaal, dus Nederlands is haar ‘eerste taal’.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Iemand die in het buitenland woont en Nederlands niet als moedertaal heeft, leert Nederlands als tweede taal.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Sofie woont met haar Nederlandse ouders sinds haar zesde in Frankrijk en krijg op de middelbare school. Leg uit waarom Frans voor Sofie een tweede taal is
Slide 5 - Open question
Wat is jongerentaal?
Slide 6 - Open question
Verandert het Nederlands door jongerentaal? Hoe dan?
Slide 7 - Open question
Her-, on-, ex- en inter- zijn voorbeelden van achtervoegsels
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quiz
Maak een nieuw woord voor 'dronken' met een voor- of achtervoegsel.
Slide 9 - Open question
Met uitdrukkingen maak je de taal minder saai
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quiz
Met uitdrukkingen kun je iets minder hard laten klinken
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
Wat betekent: 'Het loopt de spuigaten uit!'
A
Hij is helemaal in de war
B
Dat is onzin
C
Het loopt uit de hand
D
Hij gaat iets anders doen
Slide 12 - Quiz
Houmaira sprong zonder blikken of blozen van de hoge duikplank